Bloemlezing uit zijn werken
(1938)–Philips van Marnix van Sint Aldegonde– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
Psalm 38. (Fragment).Straf toch niet in ongenaden
Mijn misdaden,
Heer, maar heb met mij geduld,
Wil niet, zijnd' in toorn ontsteken,
Aan mij wreken,
Mijne zond' end zware schuld.
Want dijn pijlen afgeschoten,
Staan gesloten,
In mijns herten diepsten grond.
Dijn hand zwaar end ongenadig
Drukt mij stadig
Ende heeft mij heel doorwond.
In mijn vleesch en is te gader
SpeerGa naar voetnoot1) noch ader,
(mitsGa naar voetnoot2) dijn gramschap) wel gezond.
End 't gebeent is mij geschonden
Om mijn zonden,
Met onruste t' aller stond.
Want mijn zonden en boosdaden
Die mij schaden,
Rijzen boven mijnen kop:
Ende doen mij nederzakken,
Als de pakken,
Die men niet kan beuren op.
---------
Ik verkrimp heel end verkromme
Ja val omme,
Zoo is mij het herte flauw,
| |
[pagina 10]
| |
Ende ga heel' dagen sluipen,
Ende kruipen,
Ziende zwert van zwaren rouw.
--------
Doch mijn wenschen, vreezen, duchten
Ende zuchten,
Stel ik, Heer, in dijnen schoot:
Dij en is mijn daaglijks zorgen
Niet verborgen:
Want du kennest mijnen nood.
|
|