‘Wilt gij mij zeggen waarom gij het vereerende aanzoek van dien man afwijst?’
Zijne kalme oogen vestigden zich vorschend op het jonge meisje.
‘Omdat ik hem veracht. Hij is een huichelaar, die den godsdienst als dekmantel voor zijne hebzucht en zijne gierigheid gebruikt,’ antwoordde zij vast. 't Gold nu den aanval met bedaarde, onbewimpelde openhartigheid af te weren.
‘Hemel, welk een laster!’ riep de jonge weduwe en sloeg hare blauwe oogen smartelijk omhoog. Mevrouw Helwig stiet een korten ruwen lach uit.
‘Daar hebt gij al aanstonds een proefje van de wijze van spreken en doen van uwe zoogenaamde pupil, Johannes!’ riep zij. ‘Die mond is altijd klaar met verachting en ondank; ik ken dat! Maak het kort! Gij komt geen haarbreed verder met haar, en ik heb geen lust brave menschen, die mijn huis uit- en ingaan, te hooren belasteren.’
De professor antwoordde niet. Terwijl hij langzaam met de hand over zijn baard streek, rustte zijn oog op de jonge weduwe, die er nog als een biddende Seraf bij stond. Het was bijna alsof hij niets gehoord had dan haar uitroep; zijne lippen vertrokken zich even; maar wie kon de eigenaardige physionomie ontcijferen.
‘Gij hebt verbazende karakterstudiën gemaakt in de weinige weken dat gij hier zijt, Adèle!’ zeide hij. ‘Om op die wijze als advokaat op te treden...’
‘Heer! Johannes,’ antwoordde zij, ‘gij zult toch niet denken dat eene bijzondere belangstelling..., hier zweeg zij plotseling en een hooge blos kleurde hare wangen.
Nu blonk er bepaalde spotlust uit de oogen des professors.
‘Alle dames die hier aan huis komen, stemmen er in overeen dat Wellner een braaf mensch is,’ hernam zij verontschuldigend. ‘De kas van 't zendinggenootschap wordt door hem bestuurd en de geloovigen vinden geen gebrek in hem...’
‘En daar zweert gij natuurlijk ook bij,’ vulde de professor aan. ‘Ik ken den man niet,’ zeide hij toen tot Felicitas; ‘ik kan dus niet beoordeelen in hoever uwe beschuldiging gegrond is.’
‘Johannes!’ riep mevrouw Helwig geërgerd.