stil verwijderen als zij gekomen was. Op dat oogenblik ging de deur der huiskamer open en mevrouw Helwig kwam er uit. Haar gelaat scheen onder hare zwarte krippen muts nog witter dan marmer; doch het strakke harer trekken kwam tevens scherper uit dan ooit. Te vergeefs zou men naar het geringste spoor van droefheid op haar gelaat gezocht hebben. Zij hield een plompe krans van dahliën in de handen, blijkbaar om die als laatste ‘liefdepand’ op de kist te leggen.
Haar verwonderde oogen ontmoetten die der oude dame. Beide bleven een oogenblik onbewegelijk staan. Doch de oogen der weduwe begonnen weldra vuur te schieten; er lag een uitdrukking van diepen haat op haar gelaat. Ook de oude dame scheen diep ontroerd; zij scheen met een onuitsprekelijken afkeer te strijden, doch bedwong zich en met een vochtigen blik op den doode, reikte zij mevrouw Helwig de hand.
‘Wat wilt gij hier, tante?’ vroeg de weduwe kort af, terwijl zij de beweging der oude dame niet scheen te bemerken.
‘Hem zegenen!’ klonk het zachte antwoord.
‘De zegen van ongeloovigen heeft geen kracht.’
‘God hoort hem; Zijne eeuwige wijsheid en liefde hechten niet aan onbeduidende vormen, wanneer de zegen uit een trouw hart komt....’
‘En uit eene met schuld beladene ziel!’ viel mevrouw Helwig haar in de rede.
De oude dame richtte zich fier op.
‘Oordeel niet,’ begon zij, en hief dreigend den wijsvinger op; ‘maar neen,’ viel zij zich zelve met onbeschrijfelijke zachtaardigheid in de rede, en keek den doode aan, ‘geen woord zal uwen heiligen vrede meer storen.... Vaarwel, Frits!’
Zij ging met langzame schreden naar de plaats terug en verdween door eene deur, welke Felicitas nog nooit open had gezien.
‘Dat was kras van de oude juffrouw!’ zei Rika, die uit de keukendeur gehoord had wat er voorgevallen was.
Mevrouw Helwig trok zwijgend de schouders op en legde den krans aan de voeten van 't lijk. Nog had zij hare kalmte niet terug. Hoe ongeoefend de trekken dezer vrouw ook waren in uitdrukking