lamp heen naar de deur. Daar veegde iemand ontelbare malen zijne voeten op de mat af; het was haar man. Terstond daarop trad hij de kamer binnen en ging met eenigszins onzekere schreden naar zijne vrouw. Hij droeg een meisje, dat ongeveer vier jaren oud kon zijn, op zijne armen.
‘Ik breng u hier iets mee thuis, Brigitje,’ zeide hij op vleienden toon, doch hij zweeg aanstonds toen zijn oog dat zijner vrouw ontmoette.
‘Nu?’ antwoordde zij, zonder zich te bewegen.
‘Ik breng u een arm kind...’
‘Van wie is het?’ viel ze hem koel in 't woord.
‘Van dien ongelukkigen Pool die zijne vrouw op zulk een verschrikkelijke wijs verloren heeft... Lieve Brigitje, neem het kind vriendelijk op!’
‘Voor van nacht toch maar?’
‘Neen... Ik heb den man heilig beloofd, dat het kind in mijn huis zal groot gebracht worden!’
Hij sprak die woorden snel en vast uit; want het moest toch eens gezegd worden.
Het bleeke gelaat zijner vrouw werd eensklaps vuurrood en er kwam een scherpe trek om haren mond. Zij trad een enkele schrede nader, en legde met een onbeschrijfelijk ondeugend gebaar haren wijsvinger aan 't voorhoofd.
‘Ik vrees dat het niet richtig bij u is, Helwig,’ zeide zij. Haar stem had nog altijd de koele bedaardheid, welke in dit oogenblik te beleedigender klonk. ‘Zoo iets van mij te denken! Ik, die mijn huis tot een tempel des Heeren tracht te maken, zou een komediantenkind onder mijn dak brengen; die gedachte is meer dan dom.’
Helwig week achteruit, en een toornig vuur schoot uit zijn anders zoo zachtaardige oogen.
‘Gij hebt u geweldig vergist, Helwig!’ voer zij voort. ‘Ik neem dat kind der zonde niet in mijn huis; het kind van eene verlorene vrouw, die zoo zichtbaar door de straf des Hemels getroffen is geworden.’
‘Zoo - denkt gij er zoo over, Brigitte? Dan vraag ik, aan welke zonde heeft uw broeder zich schuldig gemaakt, toen hij op de