‘Slaapt Fee?’ fluisterde de vrouw bijna onhoorbaar, terwijl zij met moeite de oogleden opsloeg.
De goochelaar hief zijn hoofd op en nam de bleeke hand tusschen de zijne.
‘Ja,’ mompelde hij met krampachtig vertrokken mond. ‘De dochter van het huis heeft haar meegenomen naar hare slaapkamer; daar ligt zij op een zindelijk bedje; ons kind wordt goed verzorgd, Meta, mijn dierbare.’
De vrouw keek met eene onuitsprekelijk lijdende uitdrukking naar haren man, wien de wanhoop uit de oogen lichtte.
‘Jasko... ik sterf!’ zuchtte zij.
De goochelaar deinsde terug, en kromp zich als in hevige lichaamssmart.
‘Meta, Meta, ga niet van mij!’ riep hij buiten zich zelven. ‘Gij zijt het licht op mijn donkeren weg. Gij zijt de engel, die de doornen van mijn verachtelijk beroep u in 't hart hebt gestoken, opdat zij mij niet zouden wonden. Meta! hoe kan ik leven als gij mij niet meer ter zijde staat met uw beschermend oog en uwe heilvolle onuitsprekelijke liefde. Hoe zal ik leven, als ik uwe stem niet meer hoor, uwen lach niet meer zie! Hoe zal ik leven met het folterend bewustzijn, dat ik u tot mij getrokken heb om u zoo diep ongelukkig te maken! God, God! zoo diep rampzalig zult gij mij niet maken!’
Hij begon zacht te schreien en ging toen voort: ‘Ik wil eerst goed maken wat ik aan u misdaan heb, Meta. Ik wil voor u werken, eerlijk werken, tot mij het bloed onder de nagels komt - ik wil werken met houweel en schop. Wij zullen stil en tevreden in een eenzaam hoekje der aarde leven.’ Hij wierp het met goud gestikte fluweelen wambuis van zich af... ‘Weg met dien mallen tooi!... hij zal mij niet meer aanraken. Meta! blijf bij mij, wij zullen een nieuw leven beginnen!’
Er vloog een pijnlijk lachje om de lippen der stervende. Met moeite richtte zij haar hoofd op; hij schoof er zijn arm onder en drukte met zijn linkerhand haar aangezicht als waanzinnig tegen zijn borst.
‘Jasko, wees bedaard... wees een man!’ steunde zij; haar hoofd