Proefkonijn
(1985)–Paul Marlee– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
8Ze slaapt in de kamer achter. Ze staat op en loopt half slapend naar de w.c.. Het is drie uur in de ochtend. Alles is doodstil. Haar twee zonen van dertien en veertien slapen in de andere kamer. Geeuwend slaat ze haar ogen op. Er staat iemand daar naast de deur! Een grote, sterke neger staat daar in het halfduister. Zijn bovenlijf is ontbloot. Hij grijnst naar haar, ze ziet zijn witte tanden scherp afgetekend. Ze staat versteend als Lots vrouw. Haar mond wil niet opengaan. Al de spieren rond haar kaak zijn verlamd. De grote, sterke neger loopt langzaam naar haar toe. Als ze schrééuwt, als ze schrééuwt kan ze die jongens wakker maken; grote zonen die vlak- | |
[pagina 50]
| |
bij zijn en die haar kunnen helpen. De man is nu vlak bij haar, zijn bovenlijf is bedekt met kleine krulhaartjes, ze ruikt de negergeur, ze voelt zijn spierballen haast reeds tegen haar lichaam. Ze beeft over haar hele lijf. De spieren van haar benen worden slap en ze valt bewusteloos in zijn armen. Wanneer ze wakker wordt liggen de lakens door elkaar op het bed. Haar slaapjurk plakt tegen haar lijf. Haar witte lijf trilt nog van ontzetting en nu, helemaal wakker, gilt ze. Haar twee zonen stormen de kamer in. Ze omhelzen elkaar. Ze wordt langzaam weer zichzelf en stelt de jongens gerust. Ze moeten maar bij haar blijven slapen vannacht. Ze droomde alleen maar. En het huis is na een poos weer stil. De grote, sterke, vriendelijke neger wiens beeld haar onderbewustzijn opving tijdens de slaap, loopt over de Zwartenhovenbrugstraat en koopt een cola en een belegd broodje bij Sjaw-Sjak-On's midnightstore. Hij is zich van niets bewust. Hij is een neger, hij heet Bajo en hij gaat naar bed. Hij wordt oud terwijl hij slaapt Zijn gezicht verandert, er komen overal plooien op. Hij wordt steeds ouder tot hij twee eeuwen oud is en als een mummie stijf op het bed ligt. Hij slaapt in een slavenschuur. Een van | |
[pagina 51]
| |
de anderen snurkt. Verder is alles doodstil. Plotseling wordt de deur van de schuur op een kier opengemaakt. Hij beweegt onrustig op de brits en heft zijn hoofd even op. Hij voelt angst door zijn leden trekken. De deur gaat langzaam verder open en daar staat de wrede, overal gevreesde Bigi Bakra van drie plantages benedenwaarts. De lange, magere man met rood haar en de sinistere snor. Zijn wrede gezicht vol groeven grijnst Bajo tegen. De grote, scheet in zijn mond staande, tanden, geel van de tabak, lijken in het licht van de zwakke petroleumlantaarn op jaguartan-den. Naast Bigi Bakra van Meerendonk staat opeens zijn grote, gevaarlijke hond die reeds eerder het vlees van slavenlijven heeft opengereten. Het is doodstil, op het geluid van een nachtvogel en het gesnurk na. Het beest spert zijn bek open en de verschrikkelijke tanden komen bloot. Bajo ziet de lichamen van zijn metgezellen als donkere massa's daar liggen, maar ze zijn tegelijk oneindig ver weg en geen van hen kan hem helpen. Hij ligt verstijfd. Hij hoort het beest grommen. De meester van het dier grijnst nog steeds naar hem. Bajo's tanden klapperen tegen elkaar; hij stoot met zijn armen en benen af tegen de harde brits, maar zijn armen en benen geven niet | |
[pagina 52]
| |
mee. Zijn ijzersterke kaakspieren weigeren zijn mond open te maken. Masra van Meerendonk loopt langzaam naar hem toe. Zijn lange, witte handen strekken zich uit naar Bajo's zwarte nek. Zijn nagels zijn scherpe, verscheurende klauwen geworden en zijn airmen behaard als van een dier. De vuurogen van de duivelse hond zijn nu vlak bij Bajo's gezicht. Bajo staat opeens buiten de deur en rent zo hard als hij kan. Hij rent door kapuweri, door de koffieaanplant. Zijn voeten komen in doornen terecht. Hij vliegt in het donker tegen een groep awarabomen op, de dorens steken overal in zijn lijf, maar hij voelt geen pijn, hij voelt alleen dodelijke angst. In de verte hoort hij het duivelse beest blaffen en grommen en nauwelijks hoorbaar de stem van Masra van Meerendonk die het beest aanmoedigt. Bajo rent voor zijn leven. Hij weet dat hij bij de rivier moet komen voordat het beest hem inhaalt of hij is verloren. Geen houwer of geweer helpt tegen dit beest. Bigi Bakra heeft het beest van de duivel zelf gekregen, vertellen ze op de plantage. De ogen van het beest schieten vuur 's nachts. Bajo vliegt weer tegen een boom op. Zijn gezicht is opengebarsten en bloedt hevig maar hij voelt geen pijn. Hij moet vóór het beest | |
[pagina 53]
| |
bij de rivier komen. Bajo valt neer op de grond, hij zit vast in een paar lianen. Hij springt op, valt weer neer, zijn voeten zitten verstrikt. Het monster is nu vlakbij. Opeens voelt hij klauwen op zijn rug, de tanden van het beest in zijn nek en overal ziet hij ogen van vuur. Een afschuwelijke kreet verscheurt de stilte. De andere negers in de schuur springen van hun britsen. Al heel gauw wordt in het witte landhuis, iets verder gelegen, een raam opengemaakt. Een paar negers van de tweede schuur komen aanrennen. ‘San pasa, san pasa, san pasa?’, wordt er gevraagd. ‘Noti pasa, noti, noti pasa, go sribi baka, na Bajo dren soso, na Bajo dren soso, na Bajo dren ogri dren, go sribi bakaGa naar eindnoot+.’ ‘Ja papa, wi e go sribi baka, ja papa.’ Bajo wordt daarna getroost door de oude neger die natte lappen op zijn hoofd legt en spreuken en machtswoorden over hem prevelt.
Zo hebben ze allemaal hun fantomen, hun angsten. In de geest bestaat geen tijd. Hij is twee eeuwen oud, hij is Bajo. Bajo is hij. Margo ziet een bonkoro in de nacht verschijnen. Hij heeft rood haar en een rode snor, zijn | |
[pagina 54]
| |
gezicht zit vol sproeten. Een grote, toffe bonkoro. Hij is haar vaste droomklant en ze heeft reeds vrede met hem gesloten. Wasvrouw ziet 's nachts Janderpersad, de huisbaas, die gedreigd heeft haar eruit te zullen gooien als ze de twee maanden achterstallige huur niet vóór volgende week betaalt. 's Nachts ziet ze hem rondsluipen in het kleine, volgepakte huis. Ze bibbert van angst. Hij maakt de ramen open en gooit al haar huisraad in de vieze moddergoot langs de straat. De ratten rennen niet eens weg; ze springen even opzij en snuffelen over het huisraad dat langzaam in de groenige, vieze modder vol wormen wegzakt. Haar oude, broko-ijskast die mevrouw haar had gegeven toen ze een nieuwe kocht, tilt Janderpersad met één hand op en smijt die ook in de goot. De ratten springen weer opzij en kruipen dan over de ijskast. Janderpersad pakt alleen met zijn vinger de grote, oude Pye radio op en smijt die op de ijskast. Het glas van de radio versplintert in duizend stukken die wasvrouw overal in haar lijf schijnen te snijden. 's Morgens als wasvrouw wakker wordt ziet ze dat alles gelukkig nog op zijn plaats is in het wankele huisje. Ze loopt in haar sribikrosiGa naar eindnoot+ naar buiten en ziet Janderpersad die bij de erfkraan | |
[pagina 55]
| |
naast zijn huis zijn mond wast. Ze groet hem schuchter, hij groet nauwelijks terug.
In New York waar hij eens heeft gewoond, schiet een man een pistool op hem leeg. Het is een blanke, een neger en een Puertoricaan tegelijk. Hij is boven in de slaapkamer in Vernon Ave, Bronx. De man weet dat hij boven is. Hij weet dat hij bang is. Hij weet dat hij de telefoon niet zal gebruiken uit angst voor wraak. Hij zal hem op 42nd street, waar hij 's nachts met zijn kornuiten rondhangt, opwachten. Plotseling zal men pistoolschoten horen en hem zien klauwen met zijn armen in de lucht net als in de God-father. Zijn lijf slaat dubbel en hij valt dodelijk getroffen neer. De dief blaast koelbloedig de rook uit de loop, schuift het pistool rustig in zijn zak en loopt fluitend weg. In de drukte van 42nd street heeft niemand gezien wie het schot loste.
Wij zijn bang voor onze positie, onze gezondheid, onze social acceptance, voor pollution, overpopulation en voor onszelf. Wij zien de H-bommen en de anti-matter-bommen hangen tegen de maan. Als ze daar ontploffen of in Viet- | |
[pagina 56]
| |
nam is het niet zo erg. Maar ze kunnen ook hier op ons vallen in San Clemente, Pittsburgh en in New York. Ze kunnen de Great Society vernietigen net als met Lemuria en Atlantis gebeurde. De fabrieken en billion-dollar-strongholds van de gulzige, multinationale pirana's zullen gif over de wereld verspreiden en onze longen zullen anti-pollution-longen worden. Hij ziet zijn medeburgers om zich heen: klootzakken, schijtzakken. Hij worstelt met de gedachte. Het labyrinth van zijn onderbewustzijn is als een duivel. De fantomen zijn niet te verdringen. Hij zit met zijn gedachten hier, dan weer daar. Tijd en ruimte worden in elkaar geschoven als de delen van een telescoop. Bajo ziet een bakraGa naar eindnoot+ aankomen. Iets laait op in zijn ogen en smeult op hetzelfde ogenblik weer. Zijn Nederlandse periode. Arnhem zit vol Afrikaanse studenten. Arnie, een vriend uit die periode, loopt naar hem toe. ‘Yongu Henk, ik wist niet wat ik zag toen ik voor het eerst hier kwam. Di m' kon dya na eerste dei, yongu, a stupu ben brakaaaa!Ga naar eindnoot+ Ik wist niet wat ik zag man.’ Arnie geniet van zijn verhaal. Zwart Afrika zat op de stoep te kijken naar het Hol- | |
[pagina 57]
| |
landse leven op straat. De Afrikanen hebben kritiek: de Surinaamse neger is geen vreemdeling in Holland. De Surinaamse neger spreekt vloeiend Nederlands, hij is van Nederlandse kultuur, hij is geen Afrikaan met groeven en inkervingen in zijn gezicht. Kortom, de Surinaamse neger is een ambivalente, zwarte Hollander voor deze jongens uit Tanzania, Kenia en Uganda. Hij weet niet waar hij thuishoort. Hij herbergt allerlei phantoms in zijn hart en zijn brein en kan maar moeilijk met deze zaken afrekenen. Het verschil tussen deze bastaardnegers uit het Caraïbisch Gebied en de pure neger uit Afrika blijkt groot te zijn bij de werkelijke konfrontatie. In New York woont hij bij tante Melie en haar dochter. Hij was net van Vernon Ave, Bronx, bij hen ingetrokken in Brooklyn. Oom Nelis woont daar ook in. Josephine scheldt op die witte Surinamers die overal kunnen komen en voor blank doorgaan. Ze zijn negers, deze verraders, ze horen bij ons thuis! Josephine wacht op hem om de eerste move te maken, zoals de aarde wacht op zonnestralen om bevrucht te worden, de bloem op de bij. Hij ziet en merkt niets, zit vol met eigen problemen die gisten in zijn binnenste | |
[pagina 58]
| |
en hem lijken te vergiftigen. Hij wordt mager en worstelt tegen de Hamlet in hem. New York en deze voortrazende Amerikaanse maatschappij - naakt, hard en zonder mysterie - worden steeds meer onverteerbaar. Josephine begrijpt er geen bal van. Ze ziet niet wat zich in zijn ziel afspeelt. ‘Henk has a mind of his own’, is haar kommentaar. Geen haar op zijn jonge kop die aan trouwen denkt. Ze zitten in de duur uitziende fauteuils in de voorkamer bij de grote televisie. Alles is hier groot. Ze zit vlak naast de kapitale console en zet een plaat op van een of andere zanger. Ze luisteren, ze kijken naar en langs elkaar heen. Hun zielen passeren elkaar zonder dat ze elkaar raken. Zij, de vrouw op zoek naar een geschikte echtgenoot. Hij die vol twijfels en onverklaarbare leegte niet begrijpt wat er om hem heen gebeurt, wat deze razende wereld van hem verlangt. Hij zegt iets tegen haar om de stilte te breken. Ze glimlacht en kijkt naar hem zonder dat haar ogen echt op hem gericht zijn. Ze straalt zoveel vrouwelijkheid uit als ze maar bezit, maar hij schijnt er totaal ongevoelig voor te zijn. Hij is intussen al lang vertrokken naar veiliger oorden. Hij is nu ook zo bedorven. Hij sluit zich waarschijnlijk aan bij die witte Suri- | |
[pagina 59]
| |
namers in New York, de verraders die voor blank doorgaan maar negerbloed hebben. ‘Wat moet ik in Suriname doen?’, zegt Josephine verbaasd tegen hem wanneer hij haar vraagt of ze nooit heimwee heeft. Wat moet ze gaan doen in die verdommese muskietenjungle vol ongezonde zwampen met meterslange krokodillen. Er lopen nog hele kolonies bonumansGa naar eindnoot+ daar rond die geesten loslaten 's nachts die ronddwalen door Paramaribo. Op Spanhoek zie je ze rondzwerven na middernacht. Op de hoek van de Maagdenstraat en de Jodenbreestraat spelen de bakru'sGa naar eindnoot* 's nachts bonsbakGa naar eindnoot+. Bij Ondrobon zweven ze in de tamarindebomen. Masra'sGa naar eindnoot+ gezeten op witte paarden met witte tropenkleding en witte tropenhelm op galopperen 's nachts bij nieuwe maan in volle vaart over Combé. Josephine wandelt hier over Broadway en 42nd street. De schaduwen van wolkenkrabbers beschermen haar tegen de zomerzon. Ze gaat zaterdagavond naar Radio City Music Hall en straks gaat ze een Chevrolet Impala kopen. Wat moet ze met haar vele fantomen in de jungle gaan doen? |
|