Proefkonijn
(1985)–Paul Marlee– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
3Hamlet jaagt weer door zijn aderen. Dat gevoel van schrijnende onmacht. Een steeds terugkerend spook, een spook dat er altijd is, achter hem, onzichtbaar, dat nooit werkelijk verdwijnt. Margo zit te lezen. Hij houdt van haar. Maar toch! Is ze het web waar de spin haar prooi langzaam maar zeker dieper in trekt? Een fuik waaruit terugzwemmen onmogelijk is? Komen pogingen om dit te doen op den duur niet op zelfvernietiging neer? Is hij een van die grauwe, kleurloze huispapa's aan het worden? Heeft ze hem in haar macht, komt haar moeder straks bij hen intrekken? Kan hij dan schoonmama niet meer wegkrijgen, omdat ze zich opeens ziek gaat | |
[pagina 18]
| |
voelen en lichamelijk achteruit gaat? Daarom moet schoonmama wegblijven, schoonmoeder, schoonmoeder, blijf weg uit mijn huis. Ik laat je de straat op rennen, terug van waar je kwam, met hoge bloeddruk, suiker en al. Wanneer hij op straat naast haar loopt, voelt ze zich verzekerd, ze heeft haar vangst binnen. Er schijnt een kracht te zijn, groter dan het leven, die de savage uit vervlogen tijden aan zich onderwerpt. Ze ziet elke beweging van hem in het huis. Hij is haar echtgenoot waarop ze goed moet passen. Nee Henk, dat kan niet! Margo, dat kan niet? Zij wil hem aan zich onderwerpen, gedreven door onbewuste krachten. Neen, hij is er niet op de koop toe. En het kindje dat daar naast haar zit, dat superbe wezentje met de zachte wangetjes. Zij lacht echt, haar ogen zien, ze is nog één met de dingen om haar heen, de herinneringen van voor de geboorte zijn nog gaaf in haar. Haar omhelzingen maken zijn tranen van Pittsburghs staallegering weer mensentranen. Als hij droomt dat ze in de zee valt, springt hij haar na. ‘Ik hou het niet uit, ik word gek hier, wezenloos.’ Ze kijkt op, ze heeft het voelen aankomen. De vrouw met haar intuïtie. ‘We maken | |
[pagina 19]
| |
een afspraak, ik probeer nog een paar jaar of ik dit kan uithouden. Langer kan ik dit niet meer hebben, ik word een fossiel, ik kan niet!’ ‘Wel jongen, wat moet ík zeggen; jij studeert, maar ik zit hier de hele dag in dit fucking house, ook ík word hier een fossiel.’ ‘Wel, ga werken dan, maar je wilt niet werken en van mij hoeft het ook niet. Ik hou het niet uit, ik word gek hier, razend.’ Hij houdt een glas in zijn hand, neemt een werphouding aan en wil het glas tegen de wand van Araras slingeren waar het in duizend stukken uit elkaar moet spatten. Hij beheerst zich. Zij kijkt hem kwasi onschuldig aan met haar grote bruine ogen. ‘Weet je wat, als ik dit gevoel over een jaar nog heb, breek ik op. Ik ga naar Holland. Als het goed gaat komen we weer bij elkaar. Misschien wordt het dan beter.’ ‘Zo en wat verwacht je dat ik doe? Tegen die tijd heb ik waarschijnlijk meer kinderen. Ik lekker met de kinderen thuis hè, totdat papa zin heeft van zijn avonturen terug te komen. Waarvoor zie je mij aan? Ik ga ook op avontuur uit, a no moi danGa naar eindnoot+!’ ‘Yú!’ Hij springt van de stoel op en brengt zijn wijsvinger tot in haar gezicht. ‘Yu, de kinderen | |
[pagina 20]
| |
in Suriname laten, yu gersi, yu, luku mi bunGa naar eindnoot+, yu Margo Budell! Je kan niet zonder het kind, jij zonder kindje, ik zie je al!’ Hij barst in lachen uit en danst een vuurdans in de voorkamer van Araras. ‘Jij laat dat kind geen dag alleen.’ Ze lacht om zijn gekdoenerij, kindje van drie lacht ook mee. Kindje komt ook meedansen, ze is altijd a good sport. ‘Luister, begrijp me goed liefje, als ik in Holland zit ben je vrij, zo vrij als een vogel, je kan doen en laten wat je wil, ik leg je niets en dan ook niets op. Maak je niet bezorgd, je krijgt elke maand je geld. Ik heb nog nooit van Sociale Zaken geleefd. Misschien kunnen we de kinderen aan een katholiek weeshuis geven als jij weigert ze te houden. Ik weiger dit nog verder. Ik ben niet geknipt voor martelaar. Ik goeie huisvader? Bullshit. Waarom verdwijn je niet naar het klooster der witte maagden?’ ‘Ga maar yo beest yu, go mek' den meid g' i syfilis nanga droipiGa naar eindnoot+. Is dat het enig belangrijke in je leven? Jullie zijn allemaal hetzelfde, het enige wat jullie interesseert is olo, poentje. Wat vinden jullie zo aan dat gat, olo tan oloGa naar eindnoot+, dat weet je toch? Ze zijn allemaal hetzelfde.’ ‘Mijn God Margo, dat is niet alles. Het is belang- | |
[pagina 21]
| |
rijk, maar het gaat om meer dan dat. Die vrije wil van ons is een farce, ik wil vrij zijn, vrij, godverdommese vrij!’ Zijn kreet galmt door het hele huis. ‘De leegte, dat rotgevoel, ik weet het niet, ergens is iets niet in orde. Ik kan het niet langer verdragen, deze onmacht.’ ‘Maar je weet dat ik jouw vreemde dingen aksepteer. Ik ga verder dan een heleboel vrouwen zouden gaan. Wat wil je in Jezusnaam nog meer?’ Wanneer hij zegt dat niets op deze tijdelijke wereld echt gelukkig kan maken, dan zegt ze: ‘Zie je, als alleen het kosmische permanent geluk kan brengen waarom praat je dan nog over je savage. Die komt zo ook niet in de hemel.’ Hij geeft geen antwoord. Het kindje trekt al die tijd aan zijn voet en hij tilt haar op en zwaait haar over zijn hoofd. Heerlijk vindt ze dat. ‘Nog een keer.’ Nog een keer doet hij het. ‘Nog een keer’, zegt ze met haar blije ogen. Nog een keer doet hij het. ‘Nog een keer’, lacht ze. Hoe kan hij zonder kindje verder leven. Kindje kan al de problemen van deze wereld oplossen. Zij́ kijkt vertederd naar hen beiden terwijl ze samen spelen. Zij́ weet waarschijnlijk met haar sublieme vrouwelijke intuïtie dat kindje hen als God aan elkaar bindt, dat kindje hen voor seksuele | |
[pagina 22]
| |
zelfmoord behoedt. Als de ogen van het kind met de zijne samenvallen dan weet hij dat ze meer waard zijn dan alle intelligentie. Hij speelt met haar, zoent haar op haar gezicht. De wangetjes zijn zacht, altijd even zacht. En die ogen. Wie het paradijs niet ziet in kinderogen heeft stront in de zijne. ‘Kindje weet jij het?’, vraagt hij. ‘Ja, ja, ja’, zegt ze heftig. Als hij maar kon bossen met een harde klap zonder alles vuil te maken en dan elders terugkomen als een leguaan die in een dichtbebladerde, donkergroene boom op een tak ligt te loeren. |