Nochtans een christen
(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Ballade der andere wezens
| |
[pagina 83]
| |
Marsmannen, venusvrouwen,
merkuriushermafrodieten,
slaat gij ons gade, ziet een
ander ons breken en bouwen?
hoort gij de toon van het zoemen
dat wij, experimenterend,
zingend, zwaaiend en zwerend,
van aap naar engel laverend,
gang der historie noemen?
Hemelen, eeuwen al leeg
voor wie het heelal doorkruiste,
zijn in u wezens thuis te
treffen, radiobuizen te
stemmen op wat steeds zweeg?
kunnen wij samentrillen,
wat zijn geschillen dan tussen
machten die zich vergissen
anders dan krachten verspild?
Stel dat gij zijt, hebt gij weet
van wat wij doen in talen:
misverstanden herhalen,
kwaken van kinderleed?
is er een claim op u,
kunnen wij door te spreken
de barriëre doorbreken,
zijn u woorden een teken
van ons bittere nu?
| |
[pagina 84]
| |
Mens zijn is worden geboren
inter faeces et urinam, is
wadend uit walging en pis,
badend in droefenis,
hemelse hymnen te horen,
draven door een kultuur,
psychologie en letteren, -
ziet gij ons: maden die etteren
in der eeuwen koudvuur?
Morgenlicht, machtig en mild,
waaruit wij zijn opgestaan,
goden braken zich baan;
door ons uit het slijk getild
groeiden zij hoog in het lover,
blikten wreed op ons neer,
werden de Moeder, de Heer, -
nergens leven zij meer,
slechts hun lijken zijn over.
Schuddend de levensstammen
deden wij hen als vruchten
vallen uit verre luchten;
leugens en vage geruchten
kunnen niet op doen vlammen
wat wij ontberen: geloof!
andere wezens, loopt
gij ook die kring, wanhoopt
gij ook zo blind en doof?
| |
[pagina 85]
| |
Zijn wij te glad, te ver?
kan slechts een spraakgebrek,
brabbeltaal van een gek
weerhaken in uw ster?
zendt dan het wachtwoord uit:
jitterbrug, rundfrunk, merdre -
help ons in Niets naam verder,
breng ons het sein te berde
dat uw er-zijn ontsluit.
Kinderen, nu geroepen,
die nog niet leven, gaan
zij de kontrakten aan
die ons voor ogen staan,
als wij planetengroepen
brengen binnen de sfeer
van het nog uit te breiden
niet te benoemen lijden,
of rest hen dan niets meer?
Werd, sinds wij aan die bomen
rukten, en goden vielen,
al ons scheppen vernielen?
wat houdt hen dan in toom?
dwingen wij hen in een droom:
reizen met satellieten,
naar u schreeuwen en schieten,
ook uw sappen vergieten
om aan onszelf te ontkomen?
| |
[pagina 86]
| |
Avondlicht kleurt het krachtveld
van wie hier, nietig, op wacht,
voor de vallende nacht
u te bereiken tracht,
die hij zich vaag voorstelt;
misschien zijt gij een grap
die hij zichzelf vertelt,
moeizaam omhooggeweld
uit droesem en drab.
Stel: gij zijt niet, wat zou
anders zijn in dit lied,
merkuriushermafrodiet,
marsman of venusvrouw?
na wat er is doorstreden,
wat kunt gij spiegelen
anders dan ook die pijn,
wat dan de wensdroom zijn,
roepend om rede, om vrede?
Niet in uw sfeer, het ligt
naast ons, in ons gereed;
wat ons ook tegentreedt,
gij weet het en ik weet
dat het hier moet verricht:
leven is bloeden, het is
slechts in het bloeden
mogen vermoeden
dat het er is.
|
|