Nochtans een christen(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Ontwaken Ik tilde met een ruk de sluier op en heb geboeid gekeken: er stokte iets en wrong, een klop van bloed, en haren van een deken of van een bar boos beest ontnamen mij de lucht, mondhoeken korstten vast, en al de wonden die ik dacht genezen stoven vol kiezel, scherper dan het zand waarmee ik haar bedekt weet die mij baarde. Ik lag te denken dat ik toch geen aarde zou willen worden, liever as, maar voor het vuur ben ik wel bang: ook dan zal ik het voelen als het al met mij afgelopen is. De psychiaters steken leep hun smoelen, krom als auguren of augurken bij elkaar en maken passen op de plaats. Meer dan een uur - of is het soms een jaar - besef ik duister dat ik moet gaan pissen. Ik gluurde door een kier van het gordijn en deinsde toen om wat mijn vlees verzengde: het eeuwig oordeel ligt in het verlengde van het ontbijt met hagelslag en koek - waar liggen nu mijn sokken en mijn broek en, erger nog, waar kan mijn bril toch zijn? - en ook het paradijs is niet gelogen: [pagina 69] [p. 69] ik heb het zacht zien golven in de ogen, ik heb het voelen deinen in de schede van haar bij wie ik binnen ben gegleden eer deze slaap de tijd had uitgewist; dat is heel aards en heel gewoon; maar ik ben ook een menselijk persoon: wie meer wil zijn, begint zich te vergissen. Nu kan ik door een plastic vlies wel zien - en hoef geen sluier of gordijn te tillen - wat mij meer dan fantomen kan doen rillen: het licht van weer de dag dat, op de fiets, ik mij begeef in huiden die mij hullen tot het maatschappelijk bestel dat wordt betaald met een verlies aan menselijk en pril gevoel waarmee ik, naakt onder de douche, ook in de morgenstond nog wel eens ril, laverend door het leven, laf en louche, totdat die bloedklop zich niet meer herhaalt. Vorige Volgende