Nochtans een christen(1962)–A. Marja– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] II Toen viel nieuw vuur, de steden laaiden bloedrood, de wolken rook die zwart en dreigend langs de hemel waaiden daalden beklemmend om het hart dat hem had voortgejaagd. Een kind stond radeloos om hulp te roepen, de wegen dreunden door de troepen van vreemd gespuis en op de wind daalden zij neer in polders, weiden: giftige pluizen, vol gevaar. Hij zag alleen het kind dat schreide en hem niet meed, maar kwam en naar zijn grote hand de handjes strekte, dat hij het nam en veilig borg, terwijl hij het gevoel ontdekte van een begeerteloze zorg. Geen droom: een werkelijkheid omsloot hem met haar onvermoede noden, en dankbaar haast voor angst en dood greep hij de kans hem nu geboden. [pagina 24] [p. 24] De vrouwen vluchtten langs de wegen waar hij het kind droeg aan zijn borst, de mannen zagen bleek en zwegen, maar niemand die hem honen dorst. De herberg waar hij voor de nacht een dak zocht bracht hem met hen samen als waren ze één gezin, hun namen klonken vertrouwd, en wie zijn klacht niet inhield, werd door hem gewezen op 't kind dat sliep of geen gevaar van vuur en rook meer was te vrezen. Men zag hoe teder zijn gebaar geworden was en vroeg dan zachter: hoe nog te leven in dit land? Hij wist geen troost, hij dacht slechts: achter mij is een wereld af gebrand! Hij keek en de angst op hun gezicht werd welkom in zijn eigen trekken, hij kuste 't kind om zich verlicht met radelozen uit te strekken. [pagina 25] [p. 25] De radeloze meet het leven niet aan de nonnen van 't geslacht dat voorgeeft elk zijn deel te geven maar slechts op eigen kansen wacht om breed te worden in 't gestoelt, of waar 't die kansen mist gaat schelden op eenzamen, die eisen stelden naar andre norm: opengewoeld toont zich een kern waar nog kan blinken het goud dat eeuwen bleef bewaard. Zo hier: er gingen liedren klinken van vriendschap aan verzet gepaard in hen en hem. Die onderdrukten verwondden zich aan dit verzet, maar nieuwe dolle troepen rukten reeds aan en ondermijnden het. ‘Houdt vol’, zei hij, ‘wie volhoudt wint, en wie hier wint, hij wint voor allen!’ En bitter vocht hij voor het kind in rook en vuur hem toegevallen. [pagina 26] [p. 26] Hij zag het groeien door de jaren dat dood de wereld hield omvat, het had plezier, zijn ogen waren alleen van kleine tranen nat. Geen speelgoed had het, maar een hond liet blaffend uren met zich stoeien Zo, onbekommerd, bleef het groeien tot jongen die zijn makker stond. Toen moest de man wel tot hem spreken van wat de wereld ertoe brengt dat mensen zich op mensen wreken en leven ander leven krenkt. Eens sprak hij 's nachts over zijn eigen leven, zijn droom, zijn eenzaamheid, en van de stem die nu moest zwijgen, maar die zo vaak hem had bevrijd. Toch zocht hij niet wat eenmaal was, hij wilde voor de vrijheid vechten, de vlam lag toegedekt met as: men moet zich aan een droom niet hechten! Vorige Volgende