‘Juffrouw Morrison,’ fluisterde hij, toen de halfschaduw hen omgaf, ‘Fanny! ik heb je zoo innig lief - zou het mogelijk zijn, dat ge genoeg van mij hieldt, om.... om mijn vrouwtje te willen worden?’
Eene onbeschrijfelijke ontroering maakte zich van haar meester. Ze trilde als een blad.
‘Zoudt ge mij kunnen liefhebben, Fanny?’ herhaalde hij teeder, en hij sloeg zijn arm om haar heen en drukte haar aan zijn hart. En 't meisje, dat geen woorden vinden kon, liet haar hoofdje vol vertrouwen aan zijne borst rusten en schreide van onuitsprekelijk geluk.
‘Fanny, lieveling,’ zei hij in stille vervoering, terwijl hij zich nederboog over het bleeke gezichtje en den eersten kus op hare lippen drukte, ‘wij zullen gelukkig samen zijn, niet waar?’
Een nauw hoorbaar ‘ja’ was al, wat ze zeide.
‘O, mijn dierbaar meisje’ zei van Maerle, die haar intusschen naar eene tuinbank geleid had, en die met den arm om haar heen haar aan zijn hart hield, ‘hoe dikwijls heb ik verlangd je te zeggen, welk een indruk gij van den beginne aan op mij gemaakt hebt; hoe meermalen de wensch in mij opkwam, dat ik je vroeger had leeren kennen. Maar ik onderdrukte die gedachte uit al mijne macht. Ik zei mezelf, dat het dwaasheid was, dat ik niets had aan te bieden, wat der moeite waardig was, dat een ander je meer waard zou zijn