| |
| |
| |
V.
't Was aan den avond van een eersten schoonen, rechtaf warmen Junidag. De familie Morrison was in de zaal bij de theetafel vereenigd. De ramen waren hoog opgeschoven, en boven de toppen der peppels aan het eind van den tuin zag men lichtroode wolkjes ronddrijven in het diepe blauw van den hemel. Op de causeuse voor de theetafel zat mevrouw Morrison; naast haar hare zuster, tante Annet, die bijna als lid van het gezin werd aangemerkt. Fanny zat in de breede vensterbank voor het open raam en hield zich onledig met eenig handwerk. Lizzie stond midden in de kamer en was druk in gesprek met zekeren heer van Goltz, een jong mensch van goeden huize en van goede manieren, maar die
| |
| |
iets over zich had van den fat, den petit-maître. Hij kwam veel bij de familie Morrison aan huis, en maakte sedert eenigen tijd ijverig zijn hof aan Lizzie, iets, dat het meisje blijkbaar niet ongevallig scheen te zijn.
Bij oogenblikken hoorde men de tonen eener oude piano, waarop ongeoefende kinderhanden vingeroefeningen studeerden, een teeken, dat de jongste meisjes nog boven op de leerkamer vertoefden, en hunne dagtaak nog niet volbracht hadden.
Ofschoon het niet vroeg meer was, had men met de thee op den heer Morrison gewacht, die zoo even van eene voor hem belangrijke vergadering huiswaarts was gekeerd, en juist waren de eerste kopjes rondgegeven, toen de huisknecht den heer van Maerle aandiende.
De gast, die nu binnentrad, was naar het uiterlijk te oordeelen een man van zes- of acht-en-dertig jaar. Hij werd door den heer des huizes op minzame wijze verwelkomd en aan het aanwezige gezelschap voorgesteld. De heer van Maerle trad terstond toe op mevrouw Morrison, die hem hartelijk de hand toestak, hem welkom heette, en hem een stoel in hare nabijheid aanbood. 't Gesprek was spoedig in vollen gang.
Van Maerle was een man van middelbare grootte. Het volle donkerblonde haar omlijstte een regelmatig gezicht. Om den beweeglijken mond, ter halverwege door een rossigblonden knevel bedekt, lag een trek
| |
| |
van vastberadenheid, minder van nature was men geneigd te denken, dan het gevolg van zelfbeheersching. De uitdrukking der grijsblauwe oogen, wat vroegtijdig door kleine rimpels omgeven, was rustig, schrander en verstandig; de indruk, dien hij maakte, was die van iemand, die zijne wereld kende, en die wist, welken toon hij met een ieder had aan te slaan.
Toch lichtte er zoo nu en dan iets in diezelfde oogen, dat voor een ondeelbaar oogenblik aan dat gelaat eene uitdrukking gaf, geheel in strijd met de gewone. 't Was als een lichtstraal, die iets zien liet van eene wereld van gevoel, van zwaarmoedigheid en teederheid, maar die dra verschoot, om zoo geheel plaats te maken voor de gewone kalme uitdrukking, dat de waarnemer in verzoeking kwam zich zelven af te vragen, of hij ook misgezien had.
Fanny zat in haar hoekje half verscholen achter het gordijn. Zij kon, zij wist niet waarom, de oogen schier niet afwenden van den nieuwen bezoeker, en ze luisterde half werktuiglijk naar het gesprek, dat tusschen den heer van Maerle en hare ouders gevoerd werd.
‘En van het terras,’ hoorde zij mevrouw Morrison zeggen, ‘hebt u een heerlijk uitzicht op de rivier.’
‘'t Viel dan ook bijzonder in den smaak mijner moeder, met wie ik voor eenigen tijd Elsbergen bezocht,’ antwoordde de bezoeker. ‘Daar het huis an- | |
| |
derhalf jaar heeft leeggestaan, zijn huis en tuin in verwaarloosden toestand, maar ik heb alle hoop, dat het er nu spoedig beter zal uitzien. De eigenaar scheen ten minste zeer geneigd aan al mijne wenschen te voldoen.’
‘Op zijne beloften moet u niet te veel staat maken,’ hernam de heer Morrison, ‘'t is een inhalige man, die er warmpjes in zit. Hij zal u toezeggen, al wat u vraagt, uit blijdschap van weer een huurder gevonden te hebben. Of hij woord zal houden is eene andere vraag. De dames, die er het laatst gewoond hebben, heeft hij letterlijk verjaagd door zijne onhebbelijke manier van doen.’
‘'t Is altijd aangenaam op de hoogte gebracht te worden,’ hernam de gast, ‘en ik ben u heel dankbaar voor uwe inlichtingen; men kan er zijn maatregelen naar nemen. De indruk, dien de man op mij gemaakt heeft, is ook ver van gunstig, maar het huis is allerliefst, en voldoet geheel aan onze behoeften. Daarbij ligt het op korten afstand van de fabriek, en dat heeft voor mij veel voor.’
‘Ziet mevrouw uwe moeder er niet tegen op 's winters buiten te zijn?’ vroeg mevrouw Morrison. ‘Des zomers,’ ging zij voort, ‘zijn er families genoeg in den omtrek, die men zien kan, en in den vacantietijd is 't logement gewoonlijk heel vol, maar ik heb
| |
| |
dikwijls hooren zeggen, dat als de laatste villa-bewoners weg zijn, het doodelijk stil moet wezen. En dan ligt de Heuvel ook wel wat ver van het dorp en wat eenzaam; ik zou er niet gaarne een winter zitten.’
‘Mama heeft lang buiten gewoond en is aan eenzaamheid gewend. Zij had in niets bezwaar, en,’ vervolgde hij, ‘ik hoop haar het verblijf op Elsbergen zoo aangenaam mogelijk te maken; 't is voor mij een voorrecht, dat ik haar gezelschap hebben mag.’
‘Het zal ons een groot genoegen zijn mevrouw van Maerle spoedig een bezoek te brengen. Is mevrouw uwe moeder al buiten?’
‘Nog niet. Het huis wordt in orde gebracht en zoodra het bewoonbaar is, ga ik haar halen. Heeft u ook plan om spoedig naar Elsbergen te gaan?’
‘Ik hoop, dat we in den loop der volgende week zullen vertrekken. 't Weder is in de laatste dagen zoo heerlijk, dat wij spijt hebben nog niet op Boschzicht te zijn; maar de koude dagen, die we in 't laatst van Mei hadden, waren oorzaak, dat we besloten nog wat te wachten. En al slaat 't weer dan om, dan is men met een gezin als het onze, niet zoo dadelijk gepakt en gezakt, en gereed om op te breken. De meisjes helpen mij trouw,’ zei ze met een vriendelijken blik op hare dochters wijzende, ‘en over een groote week hoop ik buiten te zijn.’
| |
| |
't Gesprek werd nu meer algemeen. Kleine Betsy, die het voorgeschreven aantal vingeroefeningen ten einde had gebracht, was, naar het bleek, uit de leerkamer ontslagen, en kwam vroolijk binnenspringen; zij presenteerde de koekjes, en ieder maakte op zijne beurt gekheid met haar. Ook John had zich bij het gezelschap gevoegd. Hij hield zich evenwel ter zijde. Dit was zoo zijne gewoonte als zijn vader tegenwoordig was. De toon van gezag van den heer Morrison, die, als meer ouders, maar al te dikwijls uit het oog verloor, dat kinderen ook groote menschen worden, werkte dikwijls drukkend en ontstemmend op den jongen man, die meende, dat iemand van bijna twee-en-twintig jaar het recht had voor vol te worden aangezien.
De heer Morrison onderhield zich meer in 't bijzonder met den heer van Maerle over de beetwortelfabrieken en over de vermoedelijke toekomst van de bietsuiker. Van Goltz hield Lizzie bezig, en allen waren min of meer in beweging. De stilste van allen was Fanny, die met een ernstig gezichtje den heer van Maerle had gadegeslagen en nu van uit haar hoekje voor 't open raam naar buiten staarde, waar bij 't invallen der schemering de eerste sterren zich aan de lucht vertoonden. De ondergaande zon kleurde het Westen met een zachtrooden gloed, die in de fijnste tinten van geel, zeegroen en violet overging om weg te smelten in het diepe blauw
| |
| |
van den hemel boven haar hoofd. Het zachte koeltje, de geur der seringen, die de warme lucht vervulde, de schaduwen in den tuin, die al dieper en geheimzinniger werden - al dat onbeschrijfelijke schoon van een eersten zomeravond sprak tot hare ziel. Ze boog het kopje naar buiten, ze ademde de geuren in met volle teugen; 't was of ze haar de wangen streelden en naar het hoofd stegen. Ze zag, ze hoorde het overige gezelschap niet meer, - ze doorleefde een van die oogenblikken van zaligheid, waarin de mensch aan geluk gelooft.
‘Cornélie,’ zei op eens tante Annet, die een hekel had aan schemeren, ‘'t wordt al mooi donker; mag 't licht worden opgestoken, dan krijgen we misschien wel een beetje muziek van Lizzie?’
‘Wel zeker, Annet,’ zei hare zuster, en Betsy moest bellen om de lampen.
Van Goltz ondersteunde het verzoek van tante Annet, de heer Morrison knikte goedkeurend, en Lizzie, die inderdaad eene vrij goede musicienne was, maakte geen bezwaar aan het uitgesproken verlangen te voldoen. Met lossen zwier draaide van Goltz de pianokruk op de verlangde hoogte, het meisje nam plaats voor het instrument en speelde met gemak en met smaak eene Nocturne van Chopin. De algemeene stilte bewees, dat men met opmerkzaamheid luisterde. Van Goltz maakte zich verdienstelijk met het omslaan der bladen, en gaf
| |
| |
daarbij aan 't gezelschap gelegenheid om de onberispelijke scheiding te bewonderen, die zijne gefriseerde lokken van de kruin tot aan den nek in twee helften verdeelde.
Juist stierven de laatste accoorden weg, toen de deur geopend werd en de knecht oom Frans binnenliet.
Het was eene gewoonte van den ouden man om bij fraai weder des avonds tusschen licht en donker eene kleine wandeling te maken, die hij niet zelden besloot met een kort bezoek aan enkele familieleden of vrienden. Het liefst vond hij hen in den huiselijken kring. Toen hij bij het openen der deur bemerkt had, dat er gasten waren, had hij zoo mogelijk gaarne rechtsomkeert gemaakt, maar 't was te laat voor den terugtocht. Reeds trad de heer Morrison hem te gemoet, en begroette hem met groote minzaamheid wel is waar, maar toch met dien zweem van beschermende meerderheid, waarmede de man des voorspoeds een armen bloedverwant te zijnent ontvangt. 't Was dan ook, of oom Frans, die niet groot van gestalte was, nog kleiner leek dan anders naast de hoogopgerichte figuur van zijn zwager, en of, toen hij rondgroette, zijn hoofd nog iets meer gebogen was dan gewoonlijk.
Fanny was bij zijn binnentreden dadelijk opgestaan, en naar den ouden man toegesneld, en toen deze en de heer van Maerle aan elkander waren voorgesteld,
| |
| |
en oom Frans had plaatsgenomen, verliet Fanny haar hoekje bij het raam, en zette zich neder op een laag stoeltje bij haar peetoom.
De kleine opschudding door dit onverwacht bezoek veroorzaakt was spoedig voorbij, en enkele leden van het gezelschap maakten gebruik van een oogenblik stilte, dat volgde, om op het pianospel van Lizzie terug te komen en haar te verzoeken hun nogmaals het zelfde genot te schenken.
‘Doet u ook aan muziek, juffrouw Morrison?’ vroeg de heer van Maerle, het woord richtende tot Fanny, die zijne opmerkzaamheid had getrokken, terwijl zij onder het spel van Lizzie, de kin in de handpalm gesteund in de vallende duisternis had gestaard.
‘Een weinig,’ hernam zij, ‘ik accompagneer mijne zuster, als 't zoo voorkomt, maar mijn spel heeft niets te beduiden bij het hare.’
‘Mijne oudste dochter doet aan schilderen,’ zei mevrouw Morrison, die de vraag gehoord had, met nadruk. Zij wilde niet, dat Fanny te kort zou komen.
‘O, dat heeft niets te beteekenen,’ zei Fanny snel, terwijl een kleurtje haar gewoonlijk wat bleek gezichtje tintte. Zij vond het onaangenaam aldus te worden aangeprezen.
‘U schijnt bescheiden over u zelf te denken,’ zei op innemenden toon de heer van Maerle.
| |
| |
‘Ja, ja, Fan is niet pedant,’ zei oom Frans, terwijl hij haar glimlachend van welbehagen op den schouder klopte.
‘Dat is op zich zelf al een bewijs van groot verstand,’ was het hoffelijk wederwoord.
Intusschen had Lizzie, gedrongen door van Goltz en door tante Annet, wier sympathie voor haar nichtje aanmerkelijk was toegenomen, sedert ze het in den neus had gekregen, dat het meisje waarschijnlijk ‘groote dingen’ te wachten stonden, zich weder voor de piano gezet. Oom Frans - de man, die zoo gevoelig was voor het gesproken woord, hield - het klinkt vreemd, maar 't komt meer voor - niets van muziek. De taal der tonen sprak niet tot zijn hart, en hij trok zelfs een ietwat pijnlijk gezicht, toen na eene kleine conferentie bij de piano, de keus op het bekende duet uit de Don Juan viel, en van Goltz, nadat Lizzie eenige accoorden had aangeslagen, aanhief met de woorden:
‘Reich mir die Hand, mein Leben!
Komm in mein Schloss mit mir!’
Ofschoon het duet waarlijk goed gezongen werd, - van Goltz had een fraaien baryton, en de stem van Lizzie was, zoo al wat zwak, toch liefelijk van geluid, - was het niet in staat de sympathie van oom Frans te winnen. In zijn binnenste vond hij het dwaas, dat twee
| |
| |
jonge menschen - in het gegeven geval bleek hij minder scherpzinnig te zijn dan tante Annet - op muziek dingen tegen elkaar uitgilden, zoo bestempelde hij dat zingen, waarvoor ze zich wel wachten zouden ze uit te spreken, en dat nog wel in fatsoenlijk gezelschap. Als meer oude menschen had hij van die vaste gezegden, die hij gaarne te pas bracht, en van operamuziek gold het bij hem, ‘ce qui est trop bête pour être dit, on le chante.’ Daar hij veel te beleefd en te welwillend was om heden avond iets dergelijks te berde te brengen, bewaarde hij het zwijgen, en toen de zangers geëindigd hadden, bleef hij stil voor zich uitzien.
Ook de heer van Maerle was stil geworden. De heer Morrison, man van tact, als hij was, vermoedde, dat 't gezang hem niet aangenaam had aangedaan, - het duet was trouwens zonder zijne voorkennis ondernomen - en uitte de meening, dat men ‘des Guten nie zu viel’ moest hebben; hij stelde daarom voor de muziek voor heden avond verder te laten rusten.
Hij beproefde het gesprek op andere onderwerpen over te brengen, maar het wilde niet zoo recht meer vlotten. De diapason van de algemeene stemming was gedaald, noch de voorkomendheid van mevrouw Morrison, noch de moeite, die tante Annet zich gaf, vermocht de rechte levendigheid aan de conversatie terug te geven.
| |
| |
Weldra stond de heer van Maerle op om afscheid te nemen, en kort hierop maakte oom Frans aanstalten om naar huis terug te keeren.
Fanny bracht hem tot aan de voordeur.
‘Je komt me toch goedendag zeggen, Fan, eer jullie naar buiten gaan?’ vroeg de oude man.
‘Zeer zeker, oom. Als in Elsbergen alles op orde is, ga ik een poosje logeeren bij Thora van Lindenrode.’
‘Die vriendin van je, die ik verleden zomer bij jullie buiten ontmoet heb?’
‘Juist, oom.’
‘Een flinke meid, maar me dunkt “a bissele überspannt”.’
‘Toch een “prachtmädel”, oompje,’ zei Fanny warm, ‘al valt ze buiten 't gewone model!’
Oom Frans glimlachte. ‘Nacht, kindje, slaap lekker,’ zei de oude man, en voorzichtig stapte hij de treden der stoep af, terwijl Fanny hem nazag, en hem van boven met hare hand nog vriendelijk toewuifde.
|
|