De omgekeerde wereld
(1975)–Lidy van Marissing– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk XXV En nu de stad in! / Een luchtfotoDat wat op het eerste gezicht een ‘eindeloze zee van steen en cement’ is blijkt bij nader beschouwen een bijzonder fijnmazig geleed en geordend geheel te zijn. Een vreemd web van ruimte en tijd. Juist deze fijnmazigheid, dit sterke reageren op verschillen in toegankelijkheid, op aantrekkings- en afstotingskrachten, maakt het bijzonder moeilijk de geledingen passend te beschrijven. Verschillen tussen hoofd-, zij- en achterstraten, drukke en rustige kruispunten, de voor- en achterkanten van grote gebouwen, ze worden
steeds vaker het hotel inging om weer eindeloos door de kamers met het lichte behang te lopen, op zoek naar iemand van wie ik de naam op dat moment nog niet kende/
Iedereen is ermee vertrouwd dat in een grote stad altijd gesloopt en gebouwd wordt, dat men om en over hopen zand, stenen, zakken cement en bakken met puin heen moet stappen. Te weinig beseft men dat dit de stuwkracht van de ontwikkelingsprocessen, de vorming van nieuwe geografiese mikrostrukturen, bewijst. In tegenstelling tot de kleine en middelgrote stad, waar de historie zo zwaar weegt dat de tijd er bijna stil blijft staan, zijn in de grote stad vooral de mutatie-processen, de aanpassingen aan een nieuwe tijd, werkzaam. Deze verleggen de aandacht van de onderzoeker wat meer van de historiese wording naar de aktuele spanningen die tot deze voortdurende wijzigingen van de sociaal-ruimtelijke strukturen voeren. Als de muren konden spreken. (Binnenstadswoning: Ik ben een krot omdat de grond waarop ik sta een hogere huur kan opleveren als er een kantoorpand komt. Motto van het jaarverslag van de beleggingsmaatschappij Multi-Earth.) Elke sociografiese beschrijving van de geledingen der moderne steden verontachtzaamt deze fijnmazigheid. Men mag zich die echter nooit wegdenken. | |||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||
steeds vaker het hotel inging om eindeloos door de kamers met het verschoten behang heen en weer te lopen, op zoek naar iemand van wie ik het gezicht nog niet kende/
Het ‘Leitbild’ lijkt wel te zijn de mens die een plaats zoekt tussen overeenkomstige mensen of tussen mensen die in zijn ogen net iets hoger staan, en die bovendien konflikten en disharmonie daarbij vermijdt.
Er zijn een paar grasveldjes met klimrekken en speelvijvers. Maar voor je er bent moet je een heel stuk lopen, wel acht straten door. Daarom blijf ik maar tuis, binnen of op de galerij voetballen.
Zij nam haar intrek in een groot familiehotel in het centrum, waar ze negen dagen verbleef. Vrijwel permanent had ze op de kamerdeur het bordje Niet storen hangen.
De fijnmazigheid wordt overigens vaak gemaskeerd door de overal uit de grond schietende bedrijfjes. Om bij het laatste voorbeeld te blijven, ook dan blijkt vaak weer een zekere logika in de ruimtelijke orde. In typies financiële buurten met banken, de beurs, warenhuizen en handelskantoren, of in kulturele wijken met museums, antiekzaken, muziekhallen en bioskopen zijn ook weer de detailhandel, de koffiebars en restaurants aanwezig. Tegenover schouwburg of koncertzaal treft de vermoeide bezoeker een rustpunt aan. Fruitwinkels, bloemisten en banketbakkerijen zijn er ook - liefst bij tram- of bushalte - om de bezoekers te helpen een versnapering voor tuis of voor de gastheer of gastvrouw mee te nemen. Voor wie zich nog eens wat in de literatuur wil oriënteren staat een boekhandel gereed. De antiekzaak tracht andere in de buurt opgeroepen begeerten te bevredigen.Ga naar voetnoot*) Het kulturele kwartier is bij voorkeur bewoond door ‘lieden van stand’. Wanneer de huizen te groot worden voor bewoning bieden ze ruimte aan firma's met behoefte aan standing. Ambassades, maar ook notarissen, advokaten en artsen, muziek- en dansscholen zijn bereid tot de mutaties in een dergelijke wijk bij te dragen. In dit | |||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||
verband moet ook gewezen worden op de dynamiek van de meest centrale gebieden. Dikwijls is het gebied met de grootste attraktie in de loop der jaren verlegd, naar een ander stadsdeel verschoven. In steden met boven- en benedensteden is het centrum veelal van de helling ‘afgezakt’. Dan zijn de voormalige brandpunten nu stille, soms statige soms ook vervallen wijken geworden waar men het verleden nog bespeurt.
In een van die straten waar ik later op wandelingen die geen eind namen 's nachts ronddoolde, werd ik toen het er de tijd voor was onder de meest vreemde omstandigheden overvallen door geilheid.
Veel duidelijker dan in de kleine komt in de middelgrote stad naast de ruimtelijke ook een sociale geleding naar voren. In de regel woonden de rijkeren (beter-gesitueerden) op de toegankelijke plaatsen, dus in het stadscentrum of aan de hoofdwegen en het havenfront, met later soms wat villa-achtige bebouwing nabij het station. De arbeiderswijken waren naar achteren (achter de hoofdwegen) en naar buiten (uit het zicht) gedrukt.
Uit de kom van het dorp, op een landelijke weg met kleine huizen en werkmansherbergen. De kinderen en het volk rond de huisjes. Dat alles bijeen was een smerige hoop. Je wilde hem vermijden en je had wroeging. Het wás tenslotte geen hoop, het waren mensen. Plots hield de rij der arme huizen op. Dan begon het land. Hier en daar was een huis als bij toeval op het land neergevallen. Het land was iets heel groots; daarin verdwenen de huizen, iets heel kleins.
Wat het verschijnsel ook is: individu, organisatie, relatie of artefakt, het zal zich bij zijn ontstaan ergens vestigen. Daarna kan een uitbreiding van de bezette oppervlakte volgen. (Ekspansie.)
Van de grote steenweg hepen twee binnenwegen, van slijk of stof - dat hing van het seizoen af -, als kleine adertjes naar andere dorpen. Een binnenweg sneed dwars door het veld naar huizen en stallen achter de bocht: het gehucht.
Het land lijkt in grote vierkanten verdeeld. De vierkanten worden | |||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||
kleiner wanneer je ze beter leert kennen. Enkele stukken zijn reeds groen, andere paars en verdeeld in kleine bedden. Schaars zijn de mensen op het land en hun bewegingen zijn onzeker en loom.
Niet alle gedragingen zijn interessant, alleen de herhaalde, de steeds terugkerende, de routines die voortkomen uit de rollen en rolverwachtingen van de individuen. De individuen kunnen daarom het best als actors worden aangemerkt.
Voor de spelers valt hier weinig eer te behalen, altans naar hedendaagse maatstaven. Eenmaal in de juiste houding gezet bewegen ze zich gelijkmatig verder. De hindernissen die hun door de intriges of de regie in de weg worden gelegd nemen ze met een kundige gelijkmoedigheid.
Overal zijn de rolluiken neergelaten - alsof het nacht is. Op de stoepen en straten is trouwens ook geen mens te zien. Het is lunchtijd maar doodstil. De terrassen zijn verlaten, de tram staat leeg bij een halte. Alsof iedereen zojuist gevlucht is. Zonder een spoor achter te laten. Zelfs geen handschoen of paraplu is ergens blijven liggen.
| |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
Een omgeving die geen afwijkende gedachte, geen opstandig temperament duldde. Emigratie was de enige oplossing.
Terug naar het dorp? Tweehonderd huizen rond de kerk, een gemeentehuis, een school. Daaromheen: gras, sloten. De inwoners: een of twee ambtenaren, de burgemeester en de politie-agent; een ‘kapitalist’ die een kleine fabriek, een wasserij of een lichtinstallatie bezit; en de priester of predikant. Een van hen, het zal de priester wel niet zijn, heeft gewoonlijk een zoon, of ook wel twee, die hun kostuums in de dichtstbijzijnde stad kopen, de helft van de dag in het kafee zitten en elk meisje aanspreken dat in hun buurt komt. In de stad zijn ze zeker onbelangrijke figuren, maar in hun dorp treden ze op als grote heren. In de zekerheid dat wet en orde aan hun kant staan generen ze zich nergens voor.
P.S. Bij een villadorp gaat het om een heel dorp met winkels, arbeiderswoningen, plantsoenen en ook villa's. Er leven winkeliers, arbeiders, ambtenaren, forensen met allerlei beroepen, én veel renteniers. Ondanks de verscheidenheid onder de bevolking spreekt men van een villadorp. Het blijft vreemd dat niet al te zeer onbereisde lieden onmiddellijk in staat zijn zich een voorstelling te vormen van begrippen als buitenwijk, binnenstad, achterbuurt, goudkust, e.d. Blijkbaar zijn er zekere onafhankelijke grootheden - konstanten - in de meeste steden die ondanks plaatselijke schakeringen aan dergelijke begrippen beantwoorden. | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
Iemand kan een plattegrond op tafel uitvouwen, met vlakke handen gladstrijken, om vervolgens een spitse vinger langs enkele lijnen te schuiven en te stoppen op het punt waar wij ons tans (hier en nu) bevinden.
Een ruimtelijk uitsorteringsproces.
‘'t Is mooi, hoor, 't is hier goed verzorgd, centrale verwarming en alles... maar ik voel me in deze kamer hoe langer hoe meer een uitgedroogde vleermuis.’ (82 jaar)
Een maatschappelijk uitstotingsproces.
De sociaal-ruimtelijke geleding is het resultaat van de lokatie-beslissingen van de bewoners. Dit betekent echter niet dat deze beslissingen in volledige vrijheid worden genomen. De keuze vindt plaats binnen het kader van de al eerder genomen beslissingen van de overheid, bouwondernemers, beleggers, spekulanten en woningbouwverenigingen. Met name de opvattingen van de overheid, planologen en architekten werken sterk door. En ook de eigendomsverhoudingen (grondbezit) spelen een belangrijke rol, natuurlijk.
Een regenachtige zondagmiddag in die straten waardoor men vanuit | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
het centrum naar de voorsteden rijdt: de voorstad, geen centrum meer maar ook (nog) geen stadsdeel, woonbuurt of handelswijk met een eigen sfeer. Een paar verlaten kantoren, een lege kafetaria, twee figuren bij een frietkraam. Het niemandsland van de grote steden. Hij keek gespannen rond om toch ergens een teken van leven op te vangen. In een portiek stonden twee grote gevlekte honden. Een oude vrouw wierp een regenjas uit een raam van een eerste verdieping naar een oude man op straat.
Een stad is een massale opeenhoping van een niet-agrariese bevolking, wonende in en om een centrum van ekonomiese bedrijvigheid, bestuur, kunst en wetenschap.
Een stad is een verdichting, een kondensatie van het miljeu dat ieder mens zich uit de hem omgevende ruimte schept, en het produkt van de voortgaande arbeidsdeling.
‘moet steeds aan tante Anna denken die ging zwerven toen ze 74 jaar was. Ik zie haar nog bij ons in de deuropening staan. “Dus jij wilt me ook niet hebben.” Maar ik zat toen zelf met twee kleine kinderen.’
Sommige socio-geografen vergelijken de stad met een plantengemeenschap, waar de sterkste planten de beste plaatsen innemen en waar zo een ruimtelijke orde ontstaat met allerlei kenmerkende associaties van planten. De planten trekken profijt van elkaar, ze vormen de bestaansvoorwaarden voor elkaar. Deze socio-geografen stellen: een stad is een menselijke samenleving op basis van een bioties opgevatte strijd, een natuurlijke kompetitie op leven en dood.Ga naar voetnoot1)
De toestromende plattelandsbevolking neemt niet alleen, en zelfs niet voor het grootste deel, dienst in de industrie: voor een belangrijk deel stort zij zich in parasitaire werkzaamheden: het wemelt van kroegjes, armzalige winkeltjes, tussenpersonen (kleine handelaren) die maken dat er drie, vier of tien spekulatieve transakties plaats hebben tussen de producent en de konsument van levensmiddelen of kourante verbruiksgoederen.
Zo hebben wij in een vorig onderzoek al beschreven hoe tijdens de | |||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||
industriële revolutie de buitenrand van de stad een chaoties gebied werd, waar nieuwe industrieën maar ook de openbare nutsbedrijven, de remises, de vuilnisbelten en de woonwagenkampen opdoken, afgewisseld met de optrekjes van de armste migranten. Later kwamen daar de sportvelden en de volkstuinen bij. In de tijd dat de overheid de uitleg in eigen hand begon te nemen, werd de nieuwbouw gerealiseerd volgens vastomlijnde bebouwingsplannen. Toen rolde de stad vele asfaltlopers uit. Soms overrompelde ze de ‘rommelzone’ uit de vorige periode, soms ontweek ze die. / Dikwijls schuift ze volkstuinen en sportvelden voor zich uit, of slokt ze eenvoudig op. Veel onderzoekers beschrijven het woud van hoogspanningskabels en het dichte wegenstelsel in dit randgebied. Anderen wijzen op de wat verder gelegen kring van forensenplaatsen om de steden heen, de gebieden waar de zondagsrijders zich verpozen met bal, hengel, piknikmand, in de speeltuin, op de golfbanen, in de maneges en bij de jachthavens. Weer anderen - niet de onbelangrijkste - leggen de nadruk op de sociaal-ekonomiese relaties, op de doorslaggevende betekenis die de stedelijke arbeids-, afzet-, grond- en kapitaalmarkten hebben voor de ontwikkeling van dit randgebied.
Een man en een vrouw zitten voorin de auto. Ze worden van achteren genomen, op de rug gezien. De man rijdt, de vrouw praat. Ze kijken vrijwel voortdurend recht voor zich uit; af en toe draaien ze hun hoofden even naar elkaar toe en kunnen we hun gezichten van opzij zien (de neus, de wimpers/). Tussen de twee nauwelijks bewegende figuren is door de voorruit de autobaan zichtbaar, en iets van de langsschuivende gebouwen. De vrouw steekt een sigaret aan en schuift hem tussen de lippen van de man (weer even hun profielen: hij met getuite lippen, zij met haar tong wat uitgestoken). Ze zijn nauwelijks te verstaan (alleen de intonatie), en helemaal niet meer als de vrouw na een half uur aan de radioknop begint te draaien.
Zoals de kaart laat zien vinden we aan de rand van de stad een aantal grote en nieuwe elementen zoals de stations, het stadspark, de dierentuin, begraafplaatsen, gevangenis, gas- en elektriciteitsfabrieken en waterleidingbekkens. De oude stadsdriehoek heeft, afgezien van een aantal doorbraken en dempingen, zijn historiese plattegrond op dat tijdstip (rond 1900) nog vrij goed bewaard. De grootste inbreuk | |||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
vormde het spoorwegviadukt waarvoor de Binnenhaven werd gedempt. Het proces van cityvorming verliep weinig stormachtig. In deze fase bleef het zwaartepunt van de werkgelegenheid nog zeer duidelijk in de haven- en industriegebieden liggen. Tussen de wereldoorlogen werd voor de bouw van het stadhuis, het postkantoor en de beurs weliswaar de Kerkstraatbuurt gesloopt, maar een dergelijke omvangrijke mutatie bleef in die jaren een incidentele gebeurtenis. De woonfunktie van de binnenstad liep al wel terug, maar bleef nog lang de grootste oppervlakte in beslag nemen. Hieraan kwam na de tweede oorlog een abrupt einde.
Vetraagde opname. De zachte smak waarmee een opgeblazen watertoren, kerk of oude school tegen de grond valt. Het gevaarte zakt merkwaardig traag in elkaar. Zwaar gerommel, een stofwolk. Een diepe zucht.
Voor de oorlog dacht men vooral aan winkelstraten, daarna poogde men eerst met behulp van winkelgalerijtjes, later door steeds groter opgezette en gekoncentreerde winkelcentra, met in de nabijheid scholen, kerken, mediese voorzieningen, bejaarden- en vrijgezellenwoningen, tot imitatie-stadsharten te komen. Dan weer werd volgens een soort-zoek-soort-teorie getracht overeenkomstige maatschappelijke groepen bij elkaar te huisvesten, een andere keer stond men juist vermenging van verschillende bevolkingsgroepen voor.
eindeloos heen en weer lopen op zoek naar
Het gebied is nu zodanig volgebouwd dat het een belemmering is om de rivier te beleven vanuit de stad. De huidige brugverbinding mondt nu uit in een der meest troosteloze wijken en is als entree tot de stad buitengewoon ongelukkig en omslachtig. Al in het begin van het jaar veranderden de plannen voor een brug in plannen voor een tunnel, wat de hele zaak nog uitzichtlozer maakt.
want ik weet niet wat ik antwoorden moet: er zijn zoveel havenkaden die de rode zon uiteenspleet, en zoveel hoofden waar schepen tegen botsten, en zoveel handen die handen omklemden, en zoveel dingen die ik vergeten wil, vergeten wil, en zoveel | |||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||
In deze tijd van rijke statistiese, fotografiese en kartografiese dokumentatie, aangevuld met gegevens verkregen door interview en steekproef, vervult de rechtstreekse observatie een aanzienlijk geringere funktie in het onderzoek dan in de vorige eeuw toen deze moderne middelen nog niet voorhanden waren. In een betrekkelijk homogene samenleving als Nederland speelt de observatie van de individuele mens in het dagelijks leven trouwens niet zo'n grote rol. Toch kan men al verschillende persoonlijke eigenschappen van het uiterlijk van mensen aflezen. Leeftijd en wijze van kleden maar ook attributen als auto's, bromfietsen, sieraden, geven aanwijzingen over de bevolking. Het ‘volkse leven’ in de stad, de ‘plattelandse gemoedelijkheid’ en de ‘burgerlijke terughoudendheid’ laten zich gemakkelijk herkennen op straat en op andere plaatsen van samenkomst. Voor de ene bevolkingsgroep is de straat een verlengstuk van de woning, voor de andere groepen is de straat slechts neutrale ruimte voor verkeer en uitzicht. De betere standen leven ‘teruggetrokken’ in de gezinswoning of villa en in vriendenkringen en verenigingen. Het aantal naambordjes op de deuren, het aantal vuilnisemmers, de aanblik van portieken en interieurs, maar ook het onderhoud van de objekten (dikwijls zijn aan verschillen in onderhoudsgraad tussen aangrenzende panden konklusies over de eigendomsverhoudingen te verbinden), het gebruik van openbare en inpandige ruimte, ook de aanwezige voorzieningen (parken, scholen, de warenassortimenten van winkels en kiosken) kunnen interessante gegevens opleveren. Het gebruik weerspiegelt de betekenis.
Kamers en straten, met nummers en namen. Kamers met ramen naar andere kamers, met hetzelfde verschoten behangsel. Waar een man in hemdsmouwen de krant leest, waar een vrouw staat te strijken. De lichte kamers, de donkere kamers, erbuiten regent het altijd, en er is een binnenplaats met een paar verroeste kindjes. Kluizen, grotten, vogelhokken. Kamers met nummers. Ze lopen in elkaar over, elke deurlijst is nevel, elk raam is schemer, elk tafereel vervliegt, elk gordijn hangt open. Er is geen grens, geen tijd, er is nutteloze ruimte, ruimte, leegte, verveling.
Men ziet dat het beeld, afhankelijk van de gebruikte meetwijze, sterk verschillend kan zijn. De waarschuwing die dikwijls gehoord wordt | |||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||
tegen het geloof aan statistiese cijfers, is ook hier op zijn plaats. Hoedt u voor ‘kartografies bedrog’. Wanneer men echter bewust voor een bepaald model van de werkelijkheid heeft gekozen - en daarmee voor bepaalde kriteria bij de begrenzing - kan men de veelheid van mogelijkheden en technieken bij deze begrenzing als een hulpmiddel dankbaar aanvaarden en zinvolle kaarten maken.
De stad aan de zee met haar palmenboulevards, avenues en promenades, haar villa's en kasten. En met de eindeloze fabriekswijken, reusachtige loodsen van scheepswerven, gieterijen, elektroniese industrie en autofabrieken, tekstielfabrieken, schoen- en konfektiebedrijven, drukkerijen, tramdepots, garages. Banken in wolkenkrabbers, schouwburgen en kabarets in paleizen, kroegen en kramen in pretparken. Sombere, ellendige woonbuurten, de gebruikelijke kriminele ‘chinese wijk’, nauwe stegen, spleten in het centrum van de stad, smerig en gevaarlijk als een havenriool. Dat alles is nu overvol, verstopt door een opgewonden menigte.
Een ander belangrijk type model voor socio-geografies onderzoek is het analogiemodel, ook wel transplantatiemodel geheten. Hiervoor kan het ‘golvenmodel’ van de stadsgeografie als voorbeeld dienen. Bij de groei van de stad verplaatsen de gebieden met de hoogste bevolkingsdichtheid zich van het centrum naar de periferie, als een golfbeweging in het water.Ga naar voetnoot2) Ook het graviteitsmodel, dat een beschrijving geeft van de intensiteit van de relaties tussen groepen, is ontleend aan de natuurwetenschap. Te weten de teorie over de aantrekkingskracht die twee massa's op elkaar uitoefenen.Ga naar voetnoot3) Het is overigens de vraag tot hoever de analogie opgaat. | |||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||
Het is overigens de vraag of de afstotingskracht tussen twee massa's op die manier realisties kan worden beschreven, laat staan verklaard.
Het assenkruis. Het assenkruis van wegen waaraan de stad ontstond.
De doorbraak van de nieuwe boulevards door de rijk geworden bourgeoisie destijds, die mensen uit hun huizen liet zetten/laat zetten, huizen afbreekt, bouwt, verkoopt of zelf betrekt.
Dat alles is nu overvol, geblokkeerd door een opgewonden menigte die een andere kant op wil. Ze zien de stad om zich heen met andere ogen. Ze weigeren op deze manier te werken en alles ligt stil - de bedrijven, de fabrieken, de winkels, het verkeer. Ze verwerpen alles wat zij onder ‘normale’ omstandigheden in weerwil van zichzelf aksepteren. Nu ze de straten met z'n allen vullen en alles de andere kant opdrijven stellen ze het naakte feit van hún bestaan tegenover de omstandigheden. Opgenomen in deze beweging ervaren ze die anders zo massieve omstandigheden als buigzaam en ieder vraagt zich nu af: Waarom zou ik eigenlijk gedwongen zijn mijn leven stukje bij beetje te verkopen, alleen maar om niet te hoeven sterven? De meest voor de hand liggende vragen worden eindelijk gesteld (gevoeld), heel eenvoudig: Waarom kunnen we onze idealen niet verwezenlijken? Waarom kunnen we onze verlangens niet bevredigen? Waarom zouden we ons opofferen in plaats van te genieten?
(Dit is een terugblik, geen wensdroom. Of ja, dat laatste ook. D.w.z. het is al eens gebeurd, maar wanneer gaat het weer gebeuren?) |
|