Hij was glad en kleurloos. Zijn wangen waren twee platte vlakken die hij beurtelings naar hen toe zou wenden en waar zij met gespitste lippen een zoen op zouden drukken. Zij namen hem in bezit, wreven hem fijn, trappelden op hem, rolden en wentelden zich over hem heen. Zij lieten hem ronddraaien en wezen hem - daar en daar en daar en daar - een verontrustend gezichtsbedrog, schijndeuren en ramen waar hij goedgelovig en wel heen liep, zich tegen stootte (‘Ha-há, de sukkel!’)
Blijft de vraag: hoe staat B. tegenover zichzelf (B : B = ?)
Antwoord: |
‘Ik ben mezelf. Met inbegrip van het woord walging. Een werkwoord. Zorg dat je dat “ben” kwijtraakt. Breek uit. Maak het dood. Scheur het ding aan stukken... Zeg nu eens iets intelligents!’ |
: |
‘Wat denk je wel dat je betekent op die bank, nu het licht uit is. Haar vader? Haar portiek? Haar lange straat achter de spoorbaan? Je bent een trein. Het geluid van haar vader als-ie slaapt. Méér niet.’ |
: |
‘Ik...’ |
op beslissende momenten in uw leven wél de juiste woorden weten - mensen overtuigen tijdens vergaderingen, verkoopgesprekken, sollicitaties - vrijmoedig spreken in onverwachte situaties, ook in groot gezelschap - het is geen gave maar een techniek die u kunt leren op onze MONDELINGE kursus - op elk terrein verbetert u uw eh positie wanneer u op het goede ogenblik glas eh glashelder uw gedachten kunt overbrengen -/
ze afmaken? dat zou betekenen dat ik ze afmaakte, mijn zinnen /