Hoofdstuk VI Kleren maken de man/ Een schets voor vier heren
Op dit moment zetten zachte orgeltonen het beroemde Adagio van Albinoni in, die prachtige muziek die ons op alle uren van de dag en de nacht de keel dichtknijpt.
De toneelmeester komt tussen de schuifdeuren staan.
‘Dames en heren, speler 1 is bankier. Dat ziet u aan zijn streepjeskostuum en de paarse bloem in zijn knoopsgat, de horlogeketting, het beginnend buikje. Hij is steeds goedgehumeurd, gewend de lakens uit te delen, uitgekookt, lichtelijk verveeld in deze situatie en autoritair. Hij heeft veel aan zijn hoofd. Zijn fortuin heeft immorele proporties aangenomen, maar hij is een weldenkend mens gebleven. Hij zal de goede zaak verpersoonlijken. Een klein applausje, dames en heren.’
In een hoek zitten drie jongens, ze draaien precies op tijd een geluidsband af: applaus en gejuich (uit een stadion?).
‘Speler 2, dames en heren, is generaal. Dat is duidelijk te zien aan zijn strakke uniform, zijn getaand en vastberaden gezicht, zijn bamboestokje en rijlaarzen, zijn handschoenen en de zes of zeven rijen lintjes linksboven op zijn borst (door zijn tafelgenoten na een borrel wel de vruchtensla genoemd). Hij is de held van twee wereldoorlogen. Zijn vaderlandsliefde heeft moorddadige vormen aangenomen, maar hij is een fatsoenlijk man gebleven. Hij zal de goede zaak verdedigen. Een klein applausje voor de generaal...’
De geluidsband draait enkele sekonden.
‘Speler 3, dames en heren, is rechter. Dat ziet u aan zijn zwarte toga, zijn witte bef, zijn bleek ernstig gezicht, een gezicht dat er echt uitziet als een gelaat, wáárdig, en ook zijn bewegingen zijn plechtig en