In de lucht.
Dat was me een schrik voor vrouw Kram! ‘Me lieve mensch wat gebeurt er nou!’ roept ze uit en laat al de kommetjes die ze juist wou gaan omwasschen, uit haar handen vallen, zoodat ze in honderden scherven op den grond liggen en als ze opkijkt ziet ze een paar beenen over den rand van 't dak bengelen en 't overige van Joopie daarboven. ‘Wat is dat nou?’ Een oogenblik denkt ze aan een vliegmachine, waar ze wel eens van gehoord heeft, dan aan een vreemden vogel. Maar dan hoort ze in eens angstig vragen: ‘Helpt U er mij toch alsjeblieft af juffrouw’. En dit doet haar begrijpen dat ze met een gewoon Hollandsch jongetje te doen heeft. ‘Groote Griet is me dat schrikken! Stoute kwâjongen’, is 't eerste wat vrouw. Kram kan uitbrengen. ‘Wie heeft jou daar zoo opgeblazen, je bent toch niet in de lucht aan 't schaatsen rijden?’
Ook haar man, die ijverig bezig was de baan te vegen, had een schaduw over 't ijs zien vliegen en was er juist op aangekomen, dat Joopie zoo netjes op 't dak werd neêrgezet. Eerst moest hij zóó lachen dat de tranen hem in den baard rolden, maar toen hij 't benepen gezicht van Joop zag, zei hij goedhartig: ‘Laat je maar zakken jongetje, ik zal je wel vangen’, en weldra zat onze held bij 'n lekker kopje melk, om van den schrik te bekomen.
In dien tijd maakte vrouw Kram zich allerlei voorstellingen hoe of 't zou geweest zijn, als Joop steeds maar verder was gevlogen, misschien was hij wel op de maan of ergens anders terecht gekomen en heel bezorgd klopt ze Joopie op den schouder terwijl ze zegt ‘drink maar eens goed voor den schrik mannetje, dat knapt 'n mensch weer eens 'n tikkie op’.
De wind is in dien tijd gaan liggen en na Kram en z'n vrouw hartelijk bedankt te hebben zal Jo maar weer op weg gaan. Wat zullen daar de jongens wel van zeggen, zooiets is nog nooit gebeurd. En zoo voort rijdende in gedachten is hij al dicht bij de stad gekomen: daar ziet hij al zijn vriendjes. Hé, wat is dat? die vliegen ook. Jo roept; vreemd, ze hooren hem niet. Jo schreeuwt, al harder en harder.... totdat hij opeens zijn oogen open doet en Mama voor 't bed ziet staan die uitroept! ‘Kom Jo, sta op, wat heb jij gedroomd, je schreeuwde zoo hard, dat wij er wakker van zijn geworden’.