Baantje glijden; baantje rijden.
Het was dien morgen erg rumoerig op de scholen. De onderwijzers moesten telkens opnieuw verbieden eer er wat stilte kwam. Maar lang duurde dat niet, want toen een van de jongens bij de natuurkundeles vertelde, dat Edison den eersten sneeuwbal had uitgevonden, barstte de geheele klasse in een geweldige lachbui uit, zoodat de meester, of hij wilde of niet, toch even meê moest lachen.
En dat kwam allemaal door de sneeuw. Ja 't is dan ook wat, om op school te moeten zitten, terwijl je buiten de bellen hoort rinkelen van de arrepaarden en in gedachten al bezig bent een heerlijke glijbaan te maken op de brug. En wat is 't dan een heerlijk oogenblik, als de bel van twaalf uur luidt.
Hals over kop stormen de jongens de deuren uit en al spoedig is een troepje aan 't probeeren of 't ijs al ‘houdt’. En dan de sullebaan. Jongens wat een gladde! Wel vallen er verscheidenen op hun neus, maar wat geeft dat? een buil of schram, die voel je niet bij 't glijden.
En nu worden er plannen gemaakt voor van middag: ‘Ik haal meteen mijn schaatsen van zolder en vraag vanmiddag vrij van school’. ‘Ik ook hoor, 'k heb het verleden jaar al geleerd!’ Dan op een draf naar huis.
En de moeders kunnen dien middag maar niet begrijpen, waar een jongen zoo gauw twee dikke boterhammen laat.