De guitenstreken van Hans en Frans(1902)–Stella Mare– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] De vastgespijkerde Nachtwacht. Nachtwacht zijn is lang geen pret. Als ieder rustig ligt te bed, Moet hij den heelen nacht steeds waken Voor het heil en heul van tal van zaken. Bekend in het dorp is deze man, Die alles doet, wat hij maar kan. Die nimmer zijnen plicht vergeet, En alles uit het dorp steeds weet. Nog nooit had iemand ooit gehoord, Dat de nachtelijke rust hier werd verstoord. Daarom sluit van het waken moe De brave man zijn oogen toe. Hij sluimert onder den lindeboom En droomt den allerschoonsten droom. Opeens, - wie zie ik daar genaken? Natuurlijk weer onze beide snaken. En ieder steelt spies, hoorn en wat hij kan, Van den slapenden ouden man, En Fransje, onze looze guit, Trekt hem zelfs zijn laarzen uit. Zij nemen hem ook lantaarn en hoed, En spijkeren dan sekuur en goed Zijn mantel aan den lindeboom, Terwijl hij rust in zoet gedroom. En als de maan aan den hemel blinkt, Door het dorp opeens de brandhoorn klinkt, En ieder loopt zoo hard hij kan. Ontwaakt is ook de oude man. Maar als hij op 't brandsignaal, Zich voort wil snellen, o, schandaal! Daar merkt hij tot zijn verergernis, Dat hoorn en spies verdwenen is. En hij zich wenden kan noch roeren. En alle gapende, slaapdronken boeren Zien vol verbazing den nachtwacht aan, Maar de bengels zijn gauw op den loop gegaan. Vorige Volgende