De guitenstreken van Hans en Frans(1902)–Stella Mare– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] De vliegende Molenaar. Van buiten wit was door het meel, De molenaar Van Diel, Van binnen was hij, - koud als ijs, En pikzwart was zijn ziel. Vroeg soms een arme boer hem eens Zijn zakje meel te malen. Dan waren 't zijn lange vingers, die gauw Een' maat vol meel eerst stalen Dat hoopte hij in stilte op Bij alle zijne schatten, Zoodat de kelder nauwelijks haast Nog meer meel kon bevatten Toen 't eens buiten heel windstil was, Zet Diel zich tot een slaapje neder, En leunend tegen eene wiek Denkt hij: ‘straks werk ik weder.’ Hij slaapt en snorkt nu als een os, De bengels, die hem vinden, Halen terstond een heel lang touw Om hem aan een' wiek vast te binden Daar neemt de wind zijn wangen vol, De wieken beginnen te waaien; En molenaar Diel spartelt als dol, Hier kan men hem zien waaien. Snel openen zij den kelder nu, En de gestolen buit Waait door den hevigen wind Weldra de deuren uit. Het gestolen meel vliegt lustig voort, De molenaar blijft waaien. De bengels roepen hem vroolijk toe: ‘Ik wensch je veel plezier bij het draaien!’ Vorige Volgende