| |
| |
| |
L.P. Boon en de Vlaamse/Nederlandse uitgeverswereld
Elfde Boonlezing (2000)
U bent vanmiddag komen luisteren naar de elfde Boonlezing. Indien u er steeds bij was, zullen alle aspecten van Boons leven en werken u inmiddels bekend zijn, maar de visie van zijn eerste uitgever en de zakelijke kant hiervan zullen u minder vertrouwd zijn. Daar gaat deze spreekbeurt over.
Zojuist verscheen de Nederlandse vertaling van het werk van de Amerikaanse etnoloog Paco Underhill onder de titel Waarom we kopen wat we kopen, dus een analyse van ons koopgedrag.
Omdat ik, tijdens deze korte spreekbeurt, het vaak zal hebben over koopgedrag, heb ik aan dit nieuwe boek veel aandacht besteed en wat las ik opeens: ‘Uitgevers zijn archaïsche types, ooit begraven in de eerste helft van de twintigste eeuw en nooit meer uit hun graf opgestaan.’ Het kwam hard aan!
Zo'n archaïsch type staat nu voor u en, met uw goedvinden, zullen we samen onderduiken in die eerste helft van de twintigste eeuw om te weten te komen hoe de toestand van het boekbedrijf was, in het bijzonder in jaar 1942, toen de Aalstenaar Louis Paul Boon een uitgever moest vinden voor De voorstad groeit. Zoals u allen weet, was die roman in de eerste helft van 1942 gereedgekomen. Het toeval wil dat, in dat jaar 1942, de jonge uitgeverij Manteau een literaire prijs voor debutanten had gelanceerd, de Leo J. Krijnprijs, ten bedrage van 10.000 frank, een mooi bedrag voor die tijd, het jaarsalaris van een metaalarbeider. Terloops herinner ik u eraan dat de importhandel A. Manteau, door mij in 1932 gesticht, zich enkele jaren later aan het uitgeven van boeken waagde en in het najaar 1938 een roman van Emmanuel De Bom en een verzenbundel van Johan Daisne in de handel bracht. Het was een bescheiden start, maar hiermede werd aangetoond dat Manteau in hoofdzaak een uitgeverij van literatuur zou worden. Het is nooit mijn bedoeling geweest kinderboeken, kookboeken, laat staan kerkboeken uit te geven.
| |
| |
In de roerige jaren 39, 40, 41, met mobilisatie en bezetting, brachten we jaarlijks een tiental titels en vanaf 1942 een dertigtal, niet meegerekend school- en wetboeken, herdrukken en licentiedrukken.
In 1942 hadden we dus een mededeling aan de pers verstuurd, om de L.J. Krijnprijs aan te kondigen. Jeanneke Boon las toevallig het bericht in Het Laatste Nieuws en besloot de getypte kopij van De voorstad groeit in te zenden.
Uitdrukkelijk stond in de persmededeling vermeld dat de prijs toegekend zou worden aan een debutant. Toch kregen we een stortvloed aan manuscripten, ook van reeds bekende auteurs.
Ik was druk in de weer om een literair fonds op te bouwen en ik kon het dus niet laten aan elke inzending die binnenkwam te ruiken, te snuffelen, hier en daar een paar bladzijden te lezen. Heel gauw wist ik dat de kopij, door een zekere Lowie ingestuurd, torenhoog boven de andere inzendingen uitstak.
Ook de leden van de jury, de letterkundigen Willem Elsschot, Raymond Herreman en Maurice Roelants, in hun taak gesteund door mijn echtgenoot François Closset als secretaris en door de muziekcriticus Willem Pelemans, als vertegenwoordiger van de weduwe Krijn, twijfelden er niet aan dat ze de kopij van een uitzonderlijke roman in handen hadden gekregen.
Ook indien er geen Krijnprijs was geweest, indien de moeilijk leesbare kopij van De voorstad groeit, gewoon per post naar Manteau was gestuurd, zou ik er niet aan getwijfeld hebben, ondanks de bezetting en de vele problemen van dien, het boek uit te geven.
Nu ik uit het strijdperk van de uitgevers ben getreden, en over een zee van tijd beschik om na te denken, stel ik me de vraag: ‘Waar zou, in Vlaanderen, in die oorlogsjaren, Boon een uitgever hebben gevonden?’ Aan Hollandse uitgevers viel niet te denken. Door de stijgende verkoop waren de voorraden verdwenen, en papier voor herdrukken of voor nieuw werk was er amper. Vlaamse veelgevraagde auteurs, tot dan in Holland uitgegeven, ik denk bijvoorbeeld aan Elsschot (bij P.N. Van Kampen) en Walschap (bij Nijgh & Van Ditmar) waren totaal uitverkocht en wendden zich tot mij om in licentiedrukken, in Vlaanderen althans, hun werk verkrijgbaar te stellen.
Terloops nog één enkele beschouwing: hoe zou in 1942 een Hollandse uitgever van literatuur gestaan hebben tegen het
| |
| |
Aalsterse van Louis Paul Boon? Vast en zeker had hij eerst en vooral correcties willen aanbrengen, om zijn Hollandse publiek niet voor het hoofd te stoten.
Dus Nederland van toen lijkt me uitgesloten.
En wat Vlaanderen betreft? Ik heb er de tijd voor genomen om dat te onderzoeken. Gelukkig heeft Ludo Simons, in 1987, het tweede deel van zijn Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen bij Lannoo laten verschijnen. Een onvervangbaar werk over het boekbedrijf in de twintigste eeuw. Goed gedocumenteerd, zorgvuldig geredigeerd, ruimdenkend en genuanceerd in zijn beoordelingen.
Daarnaast beschik ik over de complete collectie vanaf 1930 van het u allen bekende Boek in Vlaanderen. Ik kon dus Het Boek in Vlaanderen van 1942 raadplegen. Vele thans zeer bekende uitgeverijen als Houtekiet en André van Halewijck komen er nóg niet in voor. Andere, als Heideland, Ontwekkeling en Orion/Desclée-De Brouwer, na de oorlog ontstaan, en die zich duidelijk profileerden als uitgevers van literatuur, zijn alle failliet gegaan.
Wie kwam, in Het Boek in Vlaanderen 1942, als uitgever van literaruur, met advertenties naar voren?
Lannoo, die in de laatste jaren zo'n vlucht heeft genomen, ook als literaire uitgever, stond in 42 met twee pagina's advertentie, één voor Galerij van Dietsche Grooten, reproducties in veelkleurendruk van portretschilderijen van degenen die men nu BV (Bekende Vlamingen) zou noemen, en de tweede voor de reeks ‘Dietsche Gestalten’, bevattende biografieën van onder anderen Willem van Oranje, Johanna van Konstantinopel, Vondel en Rubens. Lannoo had toen blijkbaar geen interesse voor literair scheppend werk als romans en poëzie. Daarbij, even terloops, het verschijnen van De voorstad groeit bij Lannoo zou onvermijdelijk een kwade brief van de bisschop van Brugge hebben uitgelokt.
Uitgeverijen als Standaard Boekhandel, Zonnewende uit Kortrijk, Romen en Zonen uit Maaseik en het Davidsfonds mogen wij, om dezelfde redenen, als uitgesloten beschouwen.
Een tweede categorie Vlaamse uitgevers kwam evenmin in aanmerking, ze stond bekend als min of meer deutschfreundlich. Het waren Volk en Staat, Die Keure, De Vlijt, Het Steen, De Regenboog, Steenlandt (uitgever van DeVlag, het orgaan van de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft), De lage landen, op 1 juli 41 gesticht en bij de bevrijding verdwenen, Die Poorte,
| |
| |
Cultura, Zeemeeuw/Wiek op (uitgevers van Cyriel Verschaeve). Er blijven drie adverteerders in Het Boek in Vlaanderen 1942 over.
Met Uitgeverij Het Kompas uit Mechelen had Korneel Goossens een prachtig fonds weten tot stand te brengen, vooral vanaf 1933, na een kapitaalsuitbreiding. Maar waarschijnlijk had Goossens te hoog gemikt; wegens financiële moeilijkheden moest hij in 1937 aftreden en werden de activiteiten op een laag pitje gezet. Bij De Nederlandsche Boekhandel, in 1892 gesticht en vanaf de oprichting door Hollanders geleid (Smeding/Oosterwijk), kwam in 1934 de Turnhoutenaar Albert Pelckmans aan het hoofd. Uit de enkele literaire titels vermeld in zijn advertenties in Het Boek in Vlaanderen 1942, stel ik vast dat Boon in dat fonds niet zou hebben gepast, tussen Emiel van Hemeldonck en Paul Lebeau.
Bij De Sikkel had Boon waarschijnlijk enige kans, al stond die uitgeverij vooral bekend om haar schoolboeken en wetenschappelijke uitgaven. De Sikkel was ook de uitgever van Paul van Ostaijen geweest en had tussen 1920 en 1930 alle belangrijke namen uit deVlaamse literatuur uitgegeven. Echter, schrijft Ludo Simons: ‘De oorlog bracht geen stilstand, alleen een minder grote expansie.’ Daarbij had De Sikkel een essay over film van de tegelijk beruchte en toch zielige Jeanne de Bruyn in zijn fonds, dezelfde Jeanne de Bruyn die in onze letteren nog slechts bekend staat door een paar regels uit haar bespreking van Abel Gholaerts in Volk en Staat. Zij drukt de wens uit dat deze roman, mét de auteur én zijn uitgever, op een brandstapel zou terechtkomen.
Gelukkig kwam haar wens niet in vervulling. Ik zou anders hier niet staan.
Aan u stel ik dan ook mijn vraag: waar zou Boon in 1942 zijn debuut uitgegeven hebben gekregen? Met een onuitgegeven manuscript in zijn lade zou Boon uit wanhoop waarschijnlijk zijn pen hebben neergelegd en het penseel genomen. Misschien was hij in de schilderkunst helemaal opgegaan en hiermede onze tweede James Ensor geworden. Wie weet?
In 1942 leerden mijn man en ik Boon van dichterbij kennen. Soms verscheen hij, met zoontje Jo, op ons appartement in de Cortenberglaan te Brussel.
Jo herinnert zich de lekkere taartjes die hij kreeg. Met mijn man was het vooral sigaretten roken en een borreltje drinken, terwijl ze gespannen naar de, door de bezetter gestoorde, bbc trachtten te luisteren.
| |
| |
Met gretigheid, haast gulzigheid, greep Boon in de rekken van onze privé-bibliotheek naar de oorspronkelijke uitgaven van Theodoor Dreiser, John dos Passos, Upton Sinclair en vooral naar Henry Millers eerste drukken van The Tropic of Cancer (1934), clandestien in Parijs verschenen en The Tropic of Capricorn (1939), boeken die tientallen jaren in Engeland en in de Verenigde Staten verboden waren en pas in de jaren zestig mochten worden herdrukt en te koop gesteld.
Helaas, op de rekken van de Vlaamse lezers en van de Vlaamse ‘boekerijen’, zoals het toen heette, bleef het debuut van Boon afwezig.
Ietsje vóór het verschijnen van De voorstad groeit had ik de eerste druk gebracht van De trap van steen en wolken van Johan Daisne. Trap en Voorstad, beide dezelfde verkoopprijs, namelijk 65 frank ingenaaid en 85 frank gebonden.
Een grote rol in onze afzetmogelijkheden werd toen gespeeld door de Vlaamse, voor een groot deel parochiebibliotheken, Vlaanderen telde plusminus 1400 bibliotheken, waarvan circa 70 procent lid was van het askb, in 1922 op verzoek van kardinaal Mercier opgericht. Het Algemeen Secretariaat van Katholieke Boekerijen was uitgever van het tijdschrift Boekengids en van een soort index, dit wil zeggen een lijst met zedelijke quotering van elke titel, een lijst waarmee de bibliothecaris in zijn aankoop- en uitleenbeleid rekening moest houden.
Ook wie geen lid was van het askb moest noodgedwongen rekening houden met het oordeel van het tijdschrift Boekengids en van het Lectuur-repertorium. En dat gold niet alleen voor bibliotheken, maar ook voor het publiek, de leerkrachten en de boekverkopers. Nooit zal ik vergeten hoe een pastoor in soutane, gevolgd door een sliert brave, puisterige en toen al weinig gemotiveerde jongetjes langs de stands op de boekenbeurs liep, het Lectuur-repertorium constant raadplegend.
In dit beruchte Lectuur-repertorium van eerwaarde heer Joris Baers, kreeg De voorstad groeit een ii en De trap van steen en wolken een iii met asterisk.
ii betekende: ‘streng voorbehouden lectuur (boeken die slechts bij uitzondering, om gegronde redenen, door welgevormde lezers mogen gelezen worden)’.
iii met asterisk betekende: ‘voorbehouden lectuur, boeken die
| |
| |
wegens bepaalde passages of grondgedachten niet voor alle volwassenen geschikt zijn, maar voor gevormde volwassenen, ook ontspanningshalve, in aanmerking kunnen komen; onderstelt meer dan gewone geestesontwikkeling vanwege de lezer’. Waarschijnlijk hadden talrijke Vlaamse lezers een meer dan gewone geestesontwikkeling want De trap van steen en wolken werd een succes, dat ik vaak moest laten herdrukken.
Zal dit verschil in beoordeling een rol gespeeld hebben in de verkoop van De voorstad groeit? Daar valt niet aan te twijfelen.Toch heeft het vele piekeren over dit probleem mij doen inzien dat er waarschijnlijk nog een andere reden kon zijn.
De voorstad groeit was een zwartgallig boek, hier en daar met wrange humor geschreven, het behandelde actuele problemen in een stad vol zwaarmoedigheid. De trap van steen en wolken daarentegen was puur escapisme. Er werd probleemloos in geleefd, met veel paardrijden, sigaretten roken en borrels drinken.
De atmosfeer van de eerste oorlogsjaren was drukkend, hopeloos, haast uitzichtloos. Pas na Stalingrad en vooral na de landing op 10 juni 1943 van de Geallieerden op Sicilië, kan men spreken van een voorzichtige euforie. Maar tot die data had men het gevoel dat het Duitse leger van de ene overwinning naar de andere liep. Wie onder de hier aanwezigen heeft die ellendige jaren 40, 41, 42 bewust meegemaakt? Zijn er in deze zaal nog veel getuigen van onze wanhoop en onze ontberingen?
Iedereen ontpopte zich tot boekenlezer. Het boek werd (om een uitdrukking te ontlenen aan de Standaard der Letteren onder de pen van Jan Flamend) ‘een schuilplaats voor de boze wereld’. Die schuilplaats vond de lezer waarschijnlijk niet in De voorstad groeit, wél in De trap van steen en wolken.
Weet u dat, op literair gebied, hetzelfde verschijnsel tijdens de Eerste Wereldoorlog zich had voorgedaan?
Toen Pallieter van Felix Timmermans in 1916 verscheen, dus midden in Wereldoorlog i, was het onmiddellijk een overrompelend succes. De titelfiguur van deze roman die onbekommerd door het leven ging en een uitbundig geluk uitstraalde, bood ‘een schuilplaats voor de boze wereld’. Ook al heeft dit boek in het Lectuur-repertorium een ii gekregen, zelfs in Nederland een i van het aartsbisdom van Utrecht, pas vanaf de zestiende druk, toen Timmermans zijn tekst wat gezuiverd had, kreeg het een iii.
| |
| |
Eenzelfde geval van autocensuur deed zich tussen de twee wereldoorlogen voor. Einde 1927 verscheen De teleurgang van den Waterhoek van Stijn Streuvels. Twaalf jaar later, in de tweede herziene herdruk, blijken talloze passages te zijn geschrapt. Wou Streuvels de pikante passages van de relatie tussen Mira en Maurice weren, om zijn werk voor katholieken aanvaardbaar te maken? De roman is in zijn oorspronkelijke versie in november 99 bij Manteau heruitgegeven.
Erbarmelijke toestanden waar de hier aanwezigen geen benul van hebben. En toch: ‘en de boer die ploegde voort’.
Ondanks het feit dat Boons romandebuut niet werd verkocht, bleef ik zijn werk uitgeven: in 1944 Abel Gholaerts, in 1946 Vergeten straat en Mijn kleine oorlog. Ik was zo optimistisch! De voorstad groeit liet ik door Denis Marion in het Frans vertalen; en De trap van steen en wolken door Paul Méral. Ik was er van overtuigd ‘dat de wereld op mijn Vlaamse auteurs stond te wachten’. Ik was er eveneens van overtuigd dat Holland na mei 45 op hun boeken stond te wachten en dat ik mijn voorraden bij het beëindigen van de oorlog naar Nederland zou kunnen exporteren. Hoe kan een mens zich toch vergissen! Waangedachten en luchtkastelen! Direct na de bevrijding had in Vlaanderen niemand meer interesse voor lectuur, tenzij voor de schaars verschijnende dagbladen. Alle aandacht ging naar nieuwe kleren en schoenen, men durfde dromen van koelkasten, auto's, zelfs van verre reizen. Aan een ‘schuilplaats’ had men geen behoefte meer, letterlijk noch figuurlijk.
Wie herinnert zich nog dat de gulden, na de bevrijding, een zwakke munt was, met een officiële en een niet-officiële koers? Nu dat onze noorderburen, met hun sterke munt, zo welvarend zijn, lijkt het onvoorstelbaar, en toch is het zo geweest.
Om de speculatie te remmen nam Nederland uiterst strenge maatregelen, terwijl productie en dus export door de regering flink gesteund werden, mede juist dankzij de zwakke gulden. Een boekenimportbureau werd in Den Haag opgericht, dat ging bepalen welke formulieren moesten worden ingevuld en vooral hoe het zeer beperkte contingent aan vreemde valuta's verdeeld zou worden.
Nederland had, na vijf oorlogsjaren, een grote behoefte eerst en vooral aan wetenschappelijke boeken uit het buitenland. De
| |
| |
wetenschap was niet stil blijven staan in de Amerikaanse universiteiten. Dus werd besloten dat 80 procent van de beschikbare valuta's moest worden besteed aan boeken of tijdschriften van wetenschappelijk of opvoedkundig karakter. Voor de Vlaamse uitgeverij kwam het hard aan; met het uitgeven van wetenschap blonken we niet uit, en ik moet u zeggen dat de protesten vanuit de Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen hevig waren en dat, helaas, de Belgische regering ons niet steunde. Daarbij waren de lonen in België veel meer gestegen dan in Holland, zodat de verkoopprijs van nieuwe uitgaven voor Nederland veel te hoog was. Aan export van Vlaams literair werk van Boon, Daisne en vele anderen viel niet te denken.
In het tweede deel van zijn Geschiedenis van de uitgeverij in Nederland schrijft Ludo Simons: ‘dat de Nederlandse boeken ongehinderd naar België konden worden uitgevoerd, terwijl de export in omgekeerde richting op protectionistische maatregelen stuitte van het Nederlandse uitgeversbedrijf en de Nederlandse regering’. Deze erbarmelijke toestand heeft tot 1950 geduurd.
Zodoende zag ik mij gedwongen mijn mooie plannen opzij te schuiven en het aantal nieuwe literaire titels tot een minimum te herleiden. Helaas waren vele contracten al tijdens en direct na de oorlog getekend, voor vertalingen en voor de uitgave in acht delen van het Verzameld Werk van Karel van de Woestijne. Die contracten moesten worden uitgevoerd en waren er de oorzaak van dat de inkrimping van het fonds zich pas in 1949 liet voelen. In 1949 brachten we slechts drie titels, in 1950 slechts één herdruk, in 1951 vier titels, in 1952 drie titels, in 1953 waren het al zes titels. Het heeft tot 1958 geduurd voordat er bij Manteau een twintigtal literaire werken en vele herdrukken jaarlijks konden worden gebracht.
Aan het uitgeven van nieuw werk van Boon viel in die naoorlogse jaren niet veel te denken. Ik ben blij dat Centrum Netwerk mij de kans heeft gegeven het niet altijd rooskleurige verhaal van Manteau uit de doeken te doen.
Ik weet heel goed dat ik verder zal moeten leven met de smaad van ‘het meesterwerk van de Vlaamse letteren, De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon, geweigerd te hebben’. Ik kon niets anders doen, ik stond machteloos. Ook aan het herdrukken van de vier titels die ik uitgegeven had, viel niet te denken. Er was geen afzet in Vlaanderen en geen export naar Nederland.
| |
| |
Nog veel langer zou ik kunnen uitweiden over de problemen van een uitgever, over de huidige toestand van boekhandel en uitgeverij in Vlaanderen, over de onstuitbare vlucht van onze schrijvers naar Holland, over het gebrek aan vakopleiding voor uitgevers, redacteurs en boekverkopers, terwijl de ons omringende landen, in dat opzicht, over talrijke mogelijkheden beschikken.
Maar genoeg ellende en geklaag. Laten we een virtueel glas heffen op het nieuwe millennium. ‘Er lijkt een sfeer van optimisme te ontstaan’, schreef verleden week een Vlaamse kwaliteitskrant, waarbij verteld werd dat filmregisseur Spielberg aan een scenario werkt, met als uitgangspunt de vraag: ‘Wat gaat er gebeuren als alles goed gaat?’
Gedaan met doemdenkerij en apocalyptisch perspectief.
|
|