| |
| |
| |
De schrijver en zijn uitgevers
Voordracht voor de jaarlijkse bijeenkomst te Haarlem van het Godfried Bomans Genootschap (4 november 1995)
Over Godfried Bomans en zijn uitgevers zou ik u willen onderhouden. Ik ben nu eenmaal meer dan vijftig jaar lang uitgever geweest en, al ben ik nu op non-actief, toch blijft het vak me intens boeien.
Mag ik met een afschuwelijk cliché beginnen? Wat vliegt de tijd! Volgend jaar zal het 25 jaar geleden zijn dat het onherroepelijke geschiedde.
In de vroege ochtend van 22 december 1971 verliet ik het Vlaams-Brabantse dorp waar ik woon met de bedoeling naar Amsterdam te rijden en in de middag Godfried Bomans in Bloemendaal op te halen. Zijn zojuist verschenen boek, Een Hollander ontdekt Vlaanderen, zou hij in Den Haag aan pers en vrienden voorstellen. Ik reed eerst langs het kantoor van Elsevier in Brussel en, bij het binnenkomen, hoorde ik dat de heer Dolf van den Brink me aan de telefoon verwachtte.
Nooit zal ik zijn woorden vergeten: ‘Mevrouw Manteau, Godfried is vannacht overleden...’ Ik ben zo ontdaan en ontredderd dat ik mijn moedertaal begin te spreken.
‘Mais ce n'est pas possible! Je lui ai encore parlé par téléphone hier après-midi et j'ai rendez-vous avec lui à trois heures à Bloemendaal pour l'accompagner à La Haye.’
Maar hoe meer ik verward klets, hoe meer het onherroepelijke tot mij doordringt, terwijl Van den Brink nader uitleg verstrekt. Toch besluit ik mijn reis voort te zetten. In de koffer van mijn auto liggen kerstgeschenken voor Amsterdamse vrienden en ook een wit vloerkleedje. Godfried heeft enkele dagen voordien mij de heringerichte meisjeskamer van zijn dochtertje Eva met trots laten zien en het wollige lamsvelletje is mijn bijdrage aan deze herinrichting.
Ondanks mijn ontreddering besluit ik dat cadeautje te gaan afgeven op de Parklaan in Bloemendaal en nadien door te rijden naar de Spuistraat in Amsterdam waar een massa werk ligt te wachten.
| |
| |
Bij de evocatie van dit gebeuren krijg ik nog steeds na zoveel jaren een krop in de keel.
Tot het einde van het jaar 1970 stond ik aan het hoofd van de Vlaamse uitgeverij die ik in 1938 onder mijn naam had opgericht. Ik gaf, in hoofdzaak, literair werk van Vlaamse auteurs uit en mocht er trots op zijn dat vele generaties Vlaamse schrijvers mij de uitgave van hun werk toevertrouwden en dat ik de kans kreeg debutanten te lanceren.
De Vlaamse auteurs zijn in Nederland niet zo bekend als de Noord-Nederlandse auteurs en dat is logisch en wederkerig. Ook in Vlaanderen worden de Noord-Nederlandse auteurs, vooral die van de huidige generatie, weinig gelezen. Wel was er één uitzondering op deze regel en dat gold voor Godfried Bomans. Reeds vóór zijn veelvuldig radio- en tv-optreden werd hij in Vlaanderen veel gelezen.
De uitgeverij Manteau was in Nederland geen onbekende, ten dele om de Vlamingen uit het fonds, maar vooral om de vertalingen die ik in de loop der jaren had gebracht. Om er maar twee te noemen: de vele romans van Françoise Sagan en de wereldverspreide werken van de Italiaanse schrijver Curzio Malaparte, namelijk Kaputt en De Huid. Deze auteurs haalden zeer behoorlijke verkoopcijfers bij de Hollandse boekenverkopers en in de boekenclubs.
Maar ik sta vanmiddag niet voor u om het verhaal van de uitgeverij Manteau te vertellen. U was zo vriendelijk mij uit te nodigen om mijn collaboratie met Elseviers auteur Godfried Bomans op te roepen: een collaboratie van zeer korte duur, niet eens één vol jaar, maar een jaar waar ik vaak aan denk, want dat ene jaar heeft me geestelijk verrijkt en verdiept.
De uitgeverij Manteau, in 1938 opgericht voor een groot deel met Nederlands kapitaal, behoorde tot de Nederlandse groep Edicom. In 1970 nam ik de beslissing de uitgeverij die ik gesticht had, te verlaten omdat ik het niet eens was met het beleid dat de raad van bestuur van Edicom van mij verwachtte, namelijk steeds meer seks en sensatie. De externe accountant die ik van mijn beslissing op de hoogte had gebracht, was ook de externe accountant van de Belgische vestiging van uitgeverij Elsevier in Brussel. Hij bracht me in contact met de heer Dolf van den Brink, de toenmalige directeur van het Elsevierconcern dat, onder zijn impuls, flink aan het uitbreiden en internationaliseren was.
| |
| |
Einde 1970 ontmoette ik de heer Van den Brink in Antwerpen, op het kantoor van onze gemeenschappelijke externe accountant en we kwamen gauw overeen dat ik, per 1 januari 1971, zou worden aangesteld als literair directeur van Elsevier, zowel voor Brussel als voor Amsterdam. Nederlandse literatuur gaf Elsevier in feite niet uit, al was deze firma, in 1880 opgericht, de tweede oorspronkelijke uitgever van niemand minder dan Multatuli. Er waren zo nu en dan in de loop der jaren wat pogingen gedaan om Hollandse en Vlaamse auteurs aan te trekken, maar de aandacht van degenen die hiertoe werden aangesteld, ging heel gauw naar vertalingen van succesromans uit het Engels-Amerikaanse taalgebied.
Het kapitaalkrachtige Elsevier kon op hoge eisen qua voorschot op honoraria van de grote literaire agenten uit Londen en New York ingaan, met het bijkomend voordeel dat een buitenlandse auteur toen veel minder zorgen en begeleiding vergde dan een auteur van eigen bodem.
Toch waren er in het Elsevierfonds twee Nederlandse succes-auteurs, namelijk Jan de Hartog en Godfried Bomans.
Jan de Hartog werd beschouwd en ook behandeld als een Amerikaanse auteur. Hij leefde en werkte trouwens in de Verenigde Staten. Godfried Bomans daarentegen was een Nederlandse auteur die veel van zijn uitgever eiste. Hij wist heel goed welke zijn marktwaarde was, want hij werd voortdurend door allerlei uitgevers benaderd die op zoek waren naar verkoopsuccessen en er niet voor terugdeinsden auteurs van collega's weg te kapen. Ook het feit dat hij steeds beroemder werd door zijn radioen tv-optreden speelde een rol. Hij was terzelfder tijd een waardevol schrijver en een veelgevraagde performer.
Ik wil hier zijn verhouding tot zijn uitgevers uiteenzetten. Eind 1936, hij was toen drieëntwintig jaar oud, debuteerde hij in het Thym-fonds met de Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas, een boek dat later naar uitgeverij Het Spectrum overging.
Na de uitgave van enkele toneelspelen door de Toneelcentrale verscheen eind 1940, bij Het Spectrum in Utrecht, het boek dat iedereen kent en dat nu nog steeds, na meer dan vijftig jaar, gelezen wordt, namelijk Erik, of Het klein insectenboek, dat de naam en faam van Godfried Bomans bevestigde.
Maar het was in 1946 dat Elsevier het derde boek van de drieëndertigjarige Bomans mocht uitgeven, namelijk De avonturen van Pa
| |
| |
Pinkelman, een stripverhaal dat na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog als vervolgserie in de Volkskrant, met tekeningen van Carol Voges, verscheen. In hetzelfde jaar 1946 kwam, eveneens bij Elsevier, de eerste druk van de Sprookjes, geïllustreerd door Godfrieds jeugdvriend Harry Prenen, uit en vanaf dat jaar werd Godfried Bomans door mensen uit het boekenvak beschouwd als een Elsevier-auteur, ik zou bijna zeggen dé Elsevier-auteur par excellence.
Het werd een langdurige en trouwe samenwerking tussen de heer Van den Brink en zijn auteur, al zou Van den Brink met een zucht herhaaldelijk beweren dat Godfried hem zo vaak kopij beloofde en voorschotten inde op titels waarvan de kopij nooit ingeleverd werd. Laten we eerlijk zijn! Van een succesauteur krijgt een uitgever nooit voldoende kopij!
Ik zal even uw geheugen opfrissen en hier opsommen alles wat er door Elsevier, tussen 1946 en 1969, dus in de loop van 23 jaren, uitgegeven werd en vele herdrukken beleefde:
in 1947: Kopstukken |
in 1948: De avonturen van Bill Clifford en Buitelingen |
in 1952: de onsterfelijke Pa Pinkelman |
in 1953: Capriolen |
in 1955: Nieuwe buitelingen |
in 1956: Wandelingen door Rome |
in 1958: Het zondagskind |
in 1961: Noten kraken |
in 1963: Op de keper beschouwd |
in 1965: Van de hak op de tak en Sprookjesboek |
in 1968: Mijmeringen |
in 1969: Van hetzelfde |
In totaal verschenen bij Elsevier 324 drukken van Bomans' werk!
Maar in datzelfde jaar 1969 verscheen bij uitgeverij Ambo een belangrijke titel uit het oeuvre van Bomans, namelijk In de kou, in samenwerking met Michel van der Plas, met als ondertitel: Over hun Roomse jeugd en hoe het hun verder verging, een boek dat in een tijdsverloop van vier jaren twaalf drukken beleefde en dezelfde uitgeverij Ambo, onder de competence leiding van Herman Peyfers, bracht het jaar nadien Beminde gelovigen, dat een nog groter succes werd dan In de kou. In twee jaar tijd beleefde dit tweede Amboboek zes herdrukken.
| |
| |
Tot overmaat van ramp verscheen dan nog in datzelfde zeer productieve jaar 1970, bij een andere uitgeverij, namelijk Sijthoff in Leiden, in samenwerking met de Vlaamse uitgeverij Lannoo, een nog succesvoller boek dan Beminde gelovigen, namelijk Van dichtbij gezien, dat in het jaar van verschijnen vier drukken beleefde. Het bevatte de zorgvuldig geredigeerde tekst van de ncrv-televisie-uitzending Bomans in triplo, namelijk de verfilming van ontmoetingen en diepgaande gesprekken met broeder Arnold, in het trappistenklooster te Zundert, en met zuster Wally (kloosternaam zuster Borromée), in het klooster van de congregatie van de heilige Carolus Borromaeus in Maastricht. Een uitzending van het hoogste belang voor de vele gelovigen in Vlaanderen en in Nederland.
Een dermate succesvol auteur ziet men nu eenmaal ongaarne naar andere uitgevers overstappen. De enige Elsevier-uitgave uit het jaar 1970, Oude en nieuwe buitelingen, bevatte ondanks de titel niets nieuws en de presentatie ervan was zowel Elsevier als Bomans onwaardig. Het omslag paste eerder bij de Rolling Stones en het binnenwerk was ronduit een ramp. Men had gewoon stukken zetsel uit de twee vorige uitgaven bijeengeplakt, waarbij de koptitels niet opnieuw gezet waren. Hierdoor waren de titels nu eens in groot kapitaal, dan weer in klein kapitaal, soms gespatieerd en soms niet. Het was echt een schande, waartegen Bomans in december 1970 verbolgen had geprotesteerd. Dit alles werd mij bij mijn aanstelling op 1 januari 1971 niet verteld. Wanneer ik het wel geweten had, zou ik waarschijnlijk niet eens voor Bomans hebben durven verschijnen.
Toen Bomans uit de kranten had vernomen dat ik als literair directeur bij zijn voornaamste uitgever was aangesteld, wenste hij mij te ontmoeten. Ik kende hem alleen van Antwerpse boekenbeurzen waar ik hem, traag en gebogen, naar de Elsevierstand had zien drentelen om er, onder veel toeloop, zijn talrijke boeken voor een gretig Vlaams publiek te signeren. Met zijn werk was ik niet vertrouwd. Evenmin was ik op de hoogte van de slechte verhouding tussen Bomans en Elsevier, en ook nadat er een lunchafspraak voor ons was gemaakt op 3 januari 1971 in Die Poort van Cleve, vlak bij het toenmalige Elsevierkantoor in de Spuistraat, werd ik hierover in onwetendheid gelaten. Tijdens onze lunch werden er vele literaire onderwerpen aangesneden, maar van zijn problemen met Elsevier was op geen en- | |
| |
kel moment sprake. Hij repte er met geen woord over.
Hoewel geen twee mensen zo van elkaar konden verschillen als Godfried en ik, klikte het onmiddellijk tussen ons. We kwamen overeen in contact te blijven, wat een definitief herstel betekende van de breuk met Elsevier. Twee maanden nadien, op 2 maart 1971, reed ik naar de Parklaan in Bloemendaal. Godfried was jarig. Ik kwam onaangemeld, slechts gewapend met een doos Belgische pralines. Pas toen ik in de hal stond, begreep ik wat er scheelde. Vele postpakken en ook wat brieven die door de postbode waren gebracht of door de gleuf van de buitendeur op de vloer van de hal vielen, lagen in stapels onaangeroerd. Bij latere bezoeken wist ik dat ik direct door de tuindeur moest zien binnen te geraken.
Hoe kwam Godfried bij me over? Wat de leeftijd betreft, was er weinig verschil, hij in 1913, ik in 1911 geboren. Hij was uit een strikt rooms-katholiek burgerlijk milieu, volgde vanaf 1926 de gymnasiumklassen aan het rooms-katholieke Lyceum Sanctissimae Trinitatis aan de Zijlweg in Haarlem en ging in 1933 rechten in Amsterdam en later in 1939 wijsbegeerte en psychologie studeren aan de rooms-katholieke universiteit van Nijmegen.
Ik kwam uit een vrijzinnig liberaal burgerlijk en uitgesproken Frans milieu, was leerling aan de Rijksmiddelbare Meisjesschool, ging in 1924 de klassieke humaniora volgen op het Rijksatheneum in Dinant, aan de oever van de Maas, om mij in 1928 te laten inschrijven als studente scheikunde aan de Université Libre de Bruxelles, een universiteit gesticht door vrijmetselaren en die de tegenpool moest zijn van de katholieke universiteit van Leuven.
Het is voor mij nog steeds een raadsel hoe het kwam dat onze wegen elkaar kruisten en dat hierdoor zo'n vruchtbare samenwerking, helaas van zeer korte duur, kon ontstaan.
Het viel me wel op hoe mooi Godfried de Nederlandse taal hanteerde, hij sprak duidelijk, accentueerde bijzonder goed. Er was geen enkel spoor van dialect te bespeuren en dat waardeer ik ten zeerste, want, van kinds af aan, onder invloed van mijn Franse grootmoeder van vaderszijde, heb ik een hekel aan dialect. Toen oma in België kwam wonen, had ze veel kritiek op de armoede van de Franse taal, in het Walenland, en op het gebruik van dialect, ook in de betere kringen.
| |
| |
Bomans' eruditie leek me beperkt. Dickens, Goethe, Lodewijk van Deyssel en Hildebrand waren zijn leermeesters, maar ik betwijfel het nog steeds of hij interesse had voor de nieuwste producties uit de Nederlandse letteren, evenmin voor de Engelse of de Amerikaanse, terwijl mijn belangstelling als uitgever beroepshalve naar het allernieuwste ging. Waar had Bomans er de tijd voor kunnen vinden onze letteren van dichtbij te volgen? In zijn lectuurkeuze bleef hij een negentiende-eeuwer.
In het voorjaar van 1971 sloot ik voor Elsevier vier nieuwe contracten met hem af. De man met de witte das en Een Hollander ontdekt Vlaanderen verschenen nog datzelfde jaar. Gesprekken met bekende Nederlanders en Op reis rond de wereld en op Rottumerplaat zouden beide postuum verschijnen.
Hiervoor moest ik heel vaak naar Bloemendaal rijden, waar ik steeds hartelijk werd ontvangen. We bespraken er de herdrukken van zijn vele titels, die ik besloten had in nieuwe frisse witte omslagen te brengen, omslagen die hij steeds wenste goed te keuren. Ik trachtte zoveel ik kon zijn verzoeken om tekstwijzigingen in te dijken, want het vertraagde het tot-stand-komen van die herdrukken, maar hij was een perfectionist, ik zou haast durven zeggen een onverbeterlijke perfectionist.
Ik zie ons nog in Haarlem lopen, langs de deftige straten achter het station met prachrige herenhuizen en eeuwenoude parkbomen. Hij wou eerdere plannen heraanpakken, zijn reisverhalen bundelen, nieuwe titels in samenwerking met andere auteurs brengen gezien het gunstige onthaal van In de kou met Michel van der Plas, hij wou aan de nog niet uitgegeven tekst van de verhalen en schetsen rond Thomas Robert Spoon voortschrijven en de bestaande tekst herzien. Hij wou, in Engeland, op zoek naar spoken gaan, maar twijfelde of hij het project van een eenzaam verblijf op Rottumerplaat zou aanvaarden. In één woord dat hij zelf vaak gebruikte: hij was in het jaar 1971 ‘een bezig baasje’.
De verhouding tussen uitgever en auteur werd me pas duidelijk toen Godfried me op 22 april 1971 een brief stuurde die als volgt begon: Nu de breuk met Elsevier en Van der Heyden (de toenmalige directeur van Elsevier Nederland) voorlopig gelijmd en door het contact met jou definitief hersteld is, kan ik op de vriendelijke avances van Lannoo niet ingaan. (De Vlaamse uitgeverij Lannoo was, met Sijthoff, mede-uitgever geweest van Van dichtbij gezien.)
| |
| |
Bomans was de auteur die qua begeleiding en tijd veel van zijn uitgever vergde, maar uiteindelijk was het zowel in zakelijk als in menselijk opzicht een dankbare taak. Zijn grote kracht lag hierin, dat hij exact en vaak geestig wist te formuleren wat iedereen dacht en ook graag even sierlijk had willen kunnen zeggen. In feite was hij slechts voor zes titels echt achter een bureau gaan zitten, namelijk voor de Memoires of gedenkschriften van minister Pieter Bas, zijn debuut uit eind 1936, voor Erik, of Het klein insectenboek uit eind 1940, voor de Sprookjes uit 1946, voor Een halve eeuw trappistenleven in 1950, geschreven in de abdij van Zundert waar zijn broer Arnold verbleef, voor het Sprookjesboek uit 1965, en ten slotte voor Pim, Frits en Ida uit 1966. Deze laatste serie leesboekjes voor de lagere school noemde hij schertsend ‘de bruidsschat voor Eva’, zijn dochter.
Het merendeel van de overige titels bestond uit kranten-, radioof televisiewerk, vaak onder druk en dwang geschreven, want Godfried kon geen nee zeggen. Op een werkvergadering van Elsevier-Brussel liet de voorzitter zich eens ontvallen dat er van de plannen van Bomans maar zelden iets terechtkwam, omdat hij zo lui was. Hierop antwoordde ik bits: ‘Nee, hij is niet lui, integendeel. Zijn probleem is dat hij niet kan weigeren en daardoor in een kafkaiaanse toestand is verzeild geraakt.’
Bomans was een auteur die werkelijk voor alles en nog wat werd benaderd, voor een stuk over een sinterklaasfeest of een carnaval in Limburg tot een bijdrage aan een relatiegeschenk van een golfkartonfabriek. Het is me nu en dan ook nog steeds een raadsel hoe hij het klaarspeelde degelijke stukken te blijven leveren. De Belgische Radio en Televisie had hem voorgesteld een reeks gesprekken met bekende Vlamingen te voeren, onder begeleiding van een tv-ploeg. Bomans stelde me voor er een boek van te maken. Deze Elsevier-uitgave getiteld Een Hollander ontdekt Vlaanderen verscheen najaar 1971. Verschillende opnamen vonden bij me thuis in Gooik, een dorpje twintig kilometer ten zuidwesten van Brussel, vaak in de tuin, plaats. Ook begeleidde ik hem naar Vlaamse steden waar bekende Vlamingen woonden.
Het viel me op hoe competent hij was in verband met opnamen, zowel wat de klank als wat het beeld betreft. Hij had met Nederlandse tv-ploegen heel veel ervaring opgedaan. Tijdens die opnamen logeerde hij bij mij en plantte zelfs, in mijn tuin, een conifeer en een rododendron, onder het oog van de tv- | |
| |
camera's. Groot was zijn interesse voor bomen en struiken en ook voor de tuin van Boshof, zijn huis in de Bloemendaalse duinen.
In dat ene jaar 1971 presteerde hij het een cruise rond de Middellandse Zee te begeleiden, in Vlaanderen onder het waakzaam oog van de camera's vele en soms diepgaande gesprekken met bekende Vlamingen te voeren en in Engeland op zoek te gaan naar spoken, natuurlijk ook weer met een televisieploeg achter zich aan. Wat echter de nekslag voor hem werd, was zijn verblijf van een week in volstrekte eenzaamheid op het koude, winderige en onbewoonde Waddenzee-eiland Rottumerplaat. Onder omstandigheden die hem angst inboezemden, moest hij het een hele week uithouden op een veldbedje, in een tentje vol blikconserven, met de verplichting dagelijks rechtstreeks voor de radio in tien minuten verslag uit te brengen over zijn ervaringen. De angst van Godfried tegenover de levenslust van Jan Wolkers, die hem op 17 juli 1971 afloste, zorgde voor een grote respons onder radioluisteraars en ook onder televisiekijkers, want een televisieploeg was, tot ergernis van Bomans, aanwezig bij het in en uitvaren. Wolkers die er, om een uitdrukking uit het dagboek van Godfried te gebruiken, ‘onmiddellijk een paar zeehonden tegenaan gooide’, maakte er een succesnummer van. De grote publieke respons op het verblijf van Bomans en Wolkers op Rottumerplaat wekte trouwens ook de belangstelling van uitgevers die nog nooit iets van beide auteurs hadden uitgegeven. Een van hen trachtte beiden zelfs tegen elkaar uit te spelen met de bewering dat hij al een contract met de andere had gesloten. Godfried vroeg me bij Jan Wolkers te gaan informeren. Dit is de aanleiding geworden tot de uitgave, door Elsevier, van het dagboek van Rottumerplaat van Jan Wolkers.
Mag ik hier nog oproepen de sombere dagen van Kerstmis 1971? Op 21 december heb ik telefonisch met Godfried afgesproken dat ik hem in de loop van de middag in Bloemendaal zal komen afhalen voor de presentatie van zijn zojuist verschenen boek Een Hollander ontdekt Vlaanderen. Na afloop is er een ‘kaas-en-wijnreceptie’ in de privé-woning van de Belgische ambassadeur in Den Haag. Aan de telefoon heeft Godfried me, tot mijn verbazing, nog gevraagd: ‘Angèle, ben je niet bang voor je sparren? Bij ons worden ze, met kerst op komst, uit de tuin gestolen.’ ‘Och Godfried, ik kan best wat sparren missen. Er staan er honderd in mijn tuin
| |
| |
en wanneer een kind er blij mee is...’ had ik geantwoord. Dat waren zijn laatste woorden tegen mij.
Twee dagen later woon ik, samen met Jan WoIkers en zijn vrouw Carina, de ontroerende kerkdienst en de teraardebestelling van de betreurde schrijver bij. De belangstelling is enorm. Alle kranten publiceren uitgebreide necrologieën.
Na de dood van Bomans ging ik aan het werk, omdat werk soelaas brengt. Meer nog dan toen hij leefde, werd ik door de uitgave van zijn boeken in beslag genomen. In de boekhandel bleek de vraag naar al zijn titels nog vele jaren na zijn overlijden niet te stuiten. Ik zorgde dan ook voor degelijke herdrukken, en voor uitgaven van nog niet eerder verschenen teksten, want dankzij de steun van mevrouw Feilzer-Aug. de Meijer, de toenmalige bibliothecaresse van Elsevier-Nederland, werd er nog heel wat ontdekt, en valt er trouwens, nu nog, veel te ontdekken.
Op 2 maart 1973 zou Godfried zestig jaar zijn geworden en reeds in 1971 had ik met het plan rondgelopen deze verjaardag met een speciale uitgave te vieren. Nu zou het boek veel eerder gereed moeten zijn. Dankzij de ijver en toewijding van iedereen die erbij betrokken was, lukte het om op 2 maart 1972, Godfrieds verjaardag, Dickens, waar zijn uw spoken? in de boekhandel te hebben liggen. Dit was een bundeling van bijna alle stukken die Bomans aan de door hem zo bewonderde schrijver gewijd had, geïllustreerd met pentekeningen uit Dickens' tijd.
Twee maanden later verscheen het boek dat voor zijn zestigste verjaardag gepland was, namelijk Herinneringen aan Godfried Bomans, een verzameling lange en kortere essays van onder andere Simon Carmiggelt, Kees Fens en Harry Mulisch, afgewisseld met foto's en documenten. Ook was er een gedicht van Adriaan Roland Holst in opgenomen. De vraag was enorm. Onze vriend Jan Coen Bangert, die zo vriendelijk is geweest mij van Gooik naar Haarlem te brengen en die, op uitmuntende wijze, de belangen van de erfgenamen van Godfried heeft behartigd, zal beter dan ik op de hoogte zijn van de oplagen van dit herinneringsboek (7 drukken). Ik veronderstel dat er meer dan honderdduizend zijn verkocht.
Sta mij toe u even in te wijden in de usances van het uitgeversvak. Contractueel heeft een auteur recht op een partij presentexemplaren van de eerste druk en van elke herdruk van zijn boeken. Het schommelt tussen 10 en 20 exemplaren. Gezien de
| |
| |
vele herdrukken van zijn titels (in totaal verschenen alleen al bij Elsevier 324 drukken en herdrukken) zullen al die presentexemplaren bij Godfried een invasie, een lawine geweest zijn. Daarom bleef de post opgestapeld liggen op de vloer van de hal achter de buitendeur. Soms werd er toch werk van gemaakt en zodoende, bij elk bezoek aan Boshof, kreeg ik een paar boeken cadeau. Een dezer boeken, een herdruk van Beminde gelovigen, is voor mij van grote waarde, want Godfried heeft er op 28 april 1971 een opdracht in geschreven: ‘Voor Angèle, die mij inspirerend terzijde wil staan en daarbij geen moeite schroomt, “Tantus labor non sit cassus”.’ Blijkbaar was hij door zijn andere uitgevers niet verwend, want ik deed toch niets anders dan mijn uitgeversplicht.
Toehoorders van deze spreekbeurt, het is nu uw taak om te oordelen of al die inspanningen tevergeefs zijn geweest, indachtig de door Godfried uitgedrukte wens: ‘Tantus labor non sit cassus.’ Laat ons hopen dat al dat werk niet tevergeefs geweest is.
Zo goed ik maar kon, heb ik slechts gepoogd een jaar uit mijn lange leven en een jaar uit het veel te korte leven van Godfried Bomans op te roepen.
Ik dank u voor uw aandacht.
|
|