| |
| |
| |
Een uitgever leeft in de toekomst
Lezing tijdens twaalfde vakantiecursus voor Nederlandse rectoren en leraren (1964)
Met veel genoegen ben ik op het verzoek van de heer Vandenborre ingegaan om, tijdens de twaalfde vakantiecursus voor Nederlandse rectoren en leraren, een voordracht te houden over de ervaringen van een uitgever van Vlaams letterkundig werk. Mijn genoegen was des te groter, daar mij hier de gelegenheid werd geboden een uitgelezen publiek van Noord-Nederlandse intellectuelen te onderhouden over de problemen van een vak, dat mij na aan het hart ligt en waar ik me sedert meer dan dertig jaar voortdurend mee bezighoud.
Het hoofdthema van deze cursus, ‘Oud en nieuw in de twee cultuurgebieden van België’, bood me een gretig aanvaarde gelegenheid om bij het voorbereiden van deze voordracht, een blik te werpen op het verleden en even na te gaan wat er tot stand gekomen is.
Een uitgever - zoals elke zakenman -, leeft in de toekomst. Zijn belangstelling gaat eerst en vooral uit naar zijn programma voor de eerstkomende jaren, naar het boek dat nog verschijnen moet, ik zou haast zeggen, naar het boek dat nog geschreven moet worden. Vooral de uitgever van letterkundig werk mag zich, in de huidige tijd, niet blindstaren op wat hij gepresteerd heeft, op de uitdrukkingsmogelijkheden die hij aan een bepaalde generatie heeft verleend: hij moet trachten zich niet te vereenzelvigen met één enkele generatie. Zijn streven moet erop gericht zijn open te staan voor nieuwe stromingen en zelfs wanneer ze nog niet op duidelijke wijze naar voren zijn gebracht.
Maar door de organisatoren van deze cursus werd als thema gekozen: oud en nieuw in de twee cultuurgebieden van België!, en ik was dus enigszins gedwongen mijn geestdrift voor de uitgaven die ik dit najaar en volgende jaren zal brengen, te betomen, om tijd over te laten voor een terugblik op het verleden. Volgend jaar, in mei 1965, zal in het rai-gebouw te Amsterdam een grootscheeps opgezette nationale boekenmarkt gehouden worden. Aanleiding voor deze manifestatie is het feit dat in dat- | |
| |
zelfde jaar de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels haar 150-jarig bestaan zal herdenken.
Wat een ontzag inboezemende leeftijd, vooral vanuit Vlaanderen gezien, waar de tegenhanger van de Nederlandse vakvereniging, onze Vereniging ter Bevordering van het Vlaamse Boekwezen, dit jaar haar 35-jarig bestaan viert.
In dat verschil tussen 150 en 35 jaar, juist in die 115 jaren, ligt het probleem van de Vlaamse uitgeverij. Wij staan nog in onze kinderschoenen tegenover Nederland. Er is voor ons nog een grote weg af te leggen voordat wij volwassen zullen zijn, al mogen wij nog zo trots zijn op het reeds bereikte. In dat verschil, dat nog verscherpt werd door het feit, dat vóór de oorlog 14-18 het hele middelbaar en hoger onderwijs uitsluitend in het Frans geschiedde.
U zult er zich rekenschap van gegeven hebben, dat hele generaties, die nog nu vele en actieve vertegenwoordigers kennen in ons cultureel leven, hun studies vanaf het middelbaar onderwijs in het Frans hebben moeten doen en dus dat alle leer- en leesboeken die in hun handen kwamen, Franse uitgaven waren. Hoe had, onder dergelijke omstandigheden, een Vlaams uitgeversbedrijf tot stand kunnen komen?
Het is dan ook na de Eerste Wereldoorlog dat hier en daar een poging werd gedaan om Vlaamse boeken op de Vlaamse boekenmarkt te brengen en slechts in 1930 kon gedacht worden aan een groepering van die enkele pogingen. Zo is het ook wel te begrijpen dat de Vlaamse schrijvers die in het begin van deze eeuw aan het woord kwamen, in Nederland een uitgever moesten gaan zoeken. Gezelle en Streuvels bij Veen in Amsterdam, de generatie van Van Nu en Straks bij Van Dishoeck, Timmermans en Elsschot bij Van Kampen, tijdens de Eerste Wereldoorlog Claes bij de Wereldbibliotheek, Walschap en Roelants bij Nijgh en Van Ditmar rond het tijdschrift Forum. Zelfs nu nog wenden vele Vlaamse schrijvers zich eerst en vooral tot een Nederlandse uitgever. Dit is nu eenmaal de ingeslagen weg.
Hetzelfde verschijnsel doet zich trouwens in het Franse gedeelte van België voor, maar niet om dezelfde historische reden als in Vlaanderen. In Vlaanderen was dus een der oorzaken van het ontbreken van een uitgeversvak de verfransing van het middelbaar en hoger onderwijs. Dat was niet het geval in het Walen- | |
| |
land. Maar het culturele Walenland heeft altijd te kampen gehad met de ver doorgevoerde centralisatie te Parijs van het Franse culturele leven.
In geen enkel land is de centralisatie, in alle domeinen en door de eeuwen heen, zo doorgevoerd als in Frankrijk. Om me te beperken tot het vak waar ik het thans over heb: u vindt grote en kleine uitgeverijen zowel in Frankfurt als in München, zowel in Milaan als in Rome of Napels, zowel in Madrid als in Barcelona, zowel in Groningen als in Kampen of in Middelburg - maar noem mij een Franse uitgeverij in grote steden als Marseille, Bordeaux, Lille of Lyon.
De centralisatie in Parijs is een probleem voor alle landen met het Frans als voertaal, dus niet alleen voor België, maar ook voor Zwitserland, voor Canada en voor de vroegere Franse koloniën.
Dit probleem heeft gelukkig de groei van de Vlaamse uitgeverij niet in de weg gestaan. Het probleem blijft echter voor ons, Vlaamse uitgevers, dat het intellectuele Nederland langzamerhand ervan bewust zou geraken, dat men zowel in Den Haag als in Brussel, zowel in Antwerpen als in Amsterdam, degelijke uitgaven kan lanceren, die door hun uitvoering op gelijke voet staan met de Nederlandse, en die geschreven zijn in de taal waar zelfs Charivarius niets op aan te merken zou hebben. Dit is een streven dat op de voorgrond moet staan, en trouwens ook staat, van elke Vlaamse uitgever die aanspraak meent te mogen maken op een verspreiding van zijn boeken, niet alléén in Vlaanderen, Brabant of Limburg, maar ook boven de Moerdijk. Regionale literatuur - streekromans of novellen - wordt nog maar schaars geschreven.Timmermans, Claes en Streuvels worden nog steeds gelezen en geprezen, Anton Coolen en Roothaert in Nederland waarschijnlijk ook, maar dat literaire genre kent haast geen beoefenaars meer.
Het gebruik van dialect was in dat genre zeker niet misplaatst. Maar onze jonge schrijvers plaatsen de handeling van hun romans in steden die evengoed Leeuwarden of Mechelen zouden kunnen zijn. Hun werk moet dan ook verstaanbaar zijn, zowel in de ene als in de andere stad.
Verre van mij hier een pleidooi te houden voor een vervlakking, een verarming van de taal. Schrijven is een vak, dat men nooit
| |
| |
genoeg zal leren. Een schrijver heeft een boodschap mee te delen, een boodschap die meestal een protest inhoudt. De uitgever is degene die het de schrijver mogelijk maakt deze boodschap op de gemakkelijkste en de meest efficiënte wijze mede te delen, de uitgever heeft tot taak de schrijver te ontlasten van de praktische en materiële problemen die de verspreiding van zijn ideeën belemmeren of bemoeilijken.
Hoofdzaak blijft echter de boodschap en de wijze waarop ze medegedeeld wordt. Met vaardigheid, met de nodige nuanceringen, met overredingskracht, met bezieling, in één woord, met eerlijkheid. Nooit zal men het een schrijver kwalijk nemen dat hij te bedreven is in het hanteren van zijn taalinstrument, in het gebruiken van het juiste woord, al behoort het nog niet tot de 800 woorden waarmede elkeen zich door het leven heen kan slaan. Onvergeeflijk is zijn schuld zo hij zijn taal niet op correcte - algemeen beschaafde Nederlandse - wijze gebruikt.
De doorsneekwaliteit van de literaire manuscripten die een uitgeverskantoor dagelijks binnenkomen, is in Vlaanderen, althans sedert een tiental jaren, aanzienlijk verbeterd. Toch blijft het een noodzaak elk manuscript dat voor publicatie aanvaard wordt, grondig door een lector met gedegen taalkennis te laten nakijken. Met dat doel zijn althans aan enkele Vlaamse uitgeverijen Noord-Nederlandse lectoren verbonden en ik zou haast durven beweren dat aan dit redactionele werk bij enkele Vlaamse uitgevers meer tijd, geld en zorgen besteed worden dan op de kantoren van sommige van hun Nederlandse collega's.
Het is me herhaaldelijk opgevallen dat de Noord-Nederlandse recensent, wanneer hij een boek van een Vlaamse firma gaat recenseren, eerder dan voor een boek in Holland uitgegeven, naar de rode ballpoint zal grijpen. Ik juich het toe dat een recensent zich streng betoont, ik kan het waarderen dat hij niets ontziet en geen blad voor de mond neemt, ik stel zijn belangstelling, ook zijn verantwoord afkeuren op prijs, maar zou het toch óók op prijs stellen, indien ik niet ól te dikwijls een zekere discriminatie tegenkwam, zodra de imprint Brussel of Antwerpen vermeldt. Discriminatie, zowel wat de technische uitvoering als wat de taal betreft. Ik geef toe dat de Vlaamse uitgeverij nog veel moet doormaken, voordat ze het peil van de Noord-Nederlandse heeft bereikt, maar ik pleit hier voor de erkenning
| |
| |
van de inspanning die zich enkele van mijn collega's getroosten. Ik vraag u trouwens in gemoede wat nog de stempel ‘Vlaamse uitgaven’ verantwoordt voor die uitgaven welke door een Nederlandse lay-outman ontworpen, door Hollandse zetters gezet, op Hollands papier, door een Hollandse drukker op een Hollandse pers gedrukt, door een Hollandse binder gebonden werden, en waarvan de tekst door een Noord-Nederlander werd gecorrigeerd, maar die op het titelblad een Vlaamse firmanaam dragen. Indien u het mij toestaat, zou ik u hier een persoonlijke anekdote willen vertellen. Ik liep, enkele maanden geleden, op het Damrak, ging een welbekende Amsterdamse boekhandel binnen, en toen ik me voorstelde, werd ik er bijzonder hartelijk verwelkomd. De winkelbediende wist me dadelijk te tonen waar exemplaren van mijn uitgaven op zijn rekken stonden. Hij voegde er aan toe: we houden ze steeds in voorraad en er is nog veel vraag naar Vlaamse boeken - al is het nog zo makkelijk niet. Op zijn toonbank lagen hoge stapels Gijsen-omnibus en Elsschots Verzamelde werken. Ik toonde ze hem en zei: ‘Vlaamse auteurs schijnen anders toch wel goed te verkopen.’ Zijn reactie liet niet op zich wachten: ‘Ja, maar mevrouw, deze schrijven Nederlands.’
Zou ik mij, na zoveel jaren inspanning, nog boos moeten maken over deze, heus niet slecht bedoelde mededeling? Ik heb gedacht: de schuld ligt bij ons. Wij komen nog niet voldoende naar voren. Aan ons contact met het Noorden hapert nog wat. Wij, Vlaamse uitgevers, zullen ons, wat de taal en de uitvoering van onze boeken betreft, nooit streng genoeg betonen, zo wij op de Noord-Nederlandse boekenmarkt onze positie willen verstevigen.
De Vlaamse kinderen hebben zich jarenlang tevreden moeten stellen met Nederlandse kinderboeken, waar ze een massa woorden niet van snapten, waar jij en jouw werd gebruikt, waar de meisjes op visite thee dronken, terwijl in Vlaanderen slechts in geval van ziekte thee wordt gebruikt, waar over een hbs-leerling werd verteld, terwijl men bij ons van een atheneumstudent zou spreken.
In de jaren vóór de oorlog was het, om economische redenen, onmogelijk een Vlaams kinderboek uit te geven, omdat de markt zich uitsluitend tot Vlaanderen beperkte, en de oplage dus niet groot kon zijn, en omdat: dezelfde Vlaamse boekenmarkt be- | |
| |
dolven werd onder de restanten van Noord-Nederlandse jeugdboeken, die hier tegen spotprijzen werden verkocht, zodat het publiek niet bereid was een economisch verantwoorde prijs voor een kinderboek te betalen. Of de Vlaamse kinderen veel plezier beleefden aan het lezen van avonturen die zich in een voor hen totaal vreemd milieu afspeelden, is de vraag. Deze toestand heeft zeker de culturele ontwikkeling van Vlaanderen niet in de hand gewerkt.
Al moeten we het niet al te somber inzien, want dezelfde generatie die slechts aangewezen was op Hollandse jeugdlectuur, heeft aan ons cultureel patrimonium het werk toegevoegd van schrijvers zoals Hubert Lampo, Ivo Michiels, Hugo Claus, Ward Ruyslinck en Jos Vandeloo, en ik laat er nog velen onvermeld om u niet met een hele opsomming van namen die u even vertrouwd zijn als mij, lastig te vallen en juist van de jongsten onder deze schrijvers wordt het taalgebruik in onderwijstijdschriften in Nederland soms geprezen.
U zult al opgemerkt hebben dat mijn onderwerp mij zo na aan het hart ligt dat ik steeds afwijk van mijn voornemen om u iets naders te vertellen over de ontwikkeling van de Vlaamse uitgeverij, van bellettrie. Ik zal hier slechts enkele feiten aanhalen zonder aanspraak te maken op volledigheid.
Vóór de Eerste Wereldoorlog had de Antwerpenaar L.J. Krijn een Vlaamse boekhandel te Brussel geopend. Hij gaf tevens wat literair werk uit, onder meer een bundel essays over de Vlaamse letteren van Aran Burfs, anagram en pseudoniem van Frank Baur, die later aan de Gentse universiteit Nederlandse letteren zou doceren. Maar de eigenlijke stootkracht zou, onmiddellijk na 1918, gegeven worden door Eug. de Bock, die een grote rol heeft gespeeld in de Vlaamse letteren en aan Van de Woestijne, Teirlinck, Van Ostaijen en Gaston Burssens de mogelijkheid heeft geboden hun werk uitgegeven te krijgen. Daarnaast begon de Standaard Boekhandel een uitgeverij, die een steeds grotere plaats ging bekleden in het Vlaamse cultuurleven. Onder leiding van de bekwame Maurice de Meyer werd vooral aandacht besteed aan Vlaams wetenschappelijk werk, aan vulgarisatiewerk, aan geschiedenisboeken, zoals Vlaanderen door de eeuwen heen, en aan de Philosophische Bibliotheek, een onderneming die elke uitgever tot eer strekt. Ook De Nederlandsche Boekhandel, aanvankelijk
| |
| |
importeur van Nederlandse boeken, waagde zich op het terrein van de uitgeverij, echter vooral voor schoolboeken. Rond het jaar 35 werd te Mechelen door Korneel Goossens een voorloper van de huidige pocketreeksen gelanceerd, de Phoenix-reeks, waarin veel en belangrijk literair werk werd gepubliceerd. De socialistische uitgeverij De wilde roos had slechts een kortstondig bestaan, en L.J. Krijn, die zijn zaak omgedoopt had in Uitgeverij Onze Tijd, gaf, naast de eerste officiële Belgische wetteksten in het Nederlands, kunstboeken en ook wat literair werk uit, onder meer van F.V. Toussaint van Boelaere.
Mijn jongste uitgaven dateren van 1938. Het waren boeken van jonge Vlamingen, zoals Johan Daisne en Herwig Hensen, alsmede van een schrijver van de generatie van Van Nu en Straks, Em. De Bom, daarnaast wetenschappelijk vulgarisatiewerk. In 1939 werd door mijn uitgeverij van wal gestoken met een literair tijdschrift, Werk, waarvan de redactie samengesteld was uit twee Vlamingen, Johan Daisne en Jan Schepen, en twee Nederlanders, Adriaan van der Veen en Ed Hoornik.
Mijn bedoeling was toen al - en is dat nu nog steeds - een zo belangrijk mogelijke bijdrage te leveren tot de culturele eenmaking van Noord en Zuid. Lag het niet voor de hand dat dit slechts te verwezenlijken was door nauwe contacten tussen de intellectuelen van Noord en Zuid, bijvoorbeeld in de schoot van redactievergaderingen? Ik zag daar ook een kans voor jonge schrijvers uit beide landen om kennis te nemen van hun respectievelijk literair werk.
Aansluitend bij het tijdschrift Werk gaf ik ook in datzelfde jaar 39 een geïllustreerde literaire almanak uit, getiteld In Aanbouw. Helaas stapelden zich de wolken boven Europa op. Medewerkers en ook redactieleden van Werk werden in de zomer van 39 onder de wapenen geroepen zodat tegen het einde van 39 er niet meer aan gedacht kon worden het tijdschrift voort te zetten. Toch kan ik niet nalaten met een zekere trots terug te blikken op deze - helaas te kortstondige - uitgeversprestatie.
Werk van vele Noord- en Zuid-Nederlandse schrijvers die nu een grote bekendheid genieten, is in die twaalf nummers van Werk terug te vinden. Anna Blaman onder meer debuteerde in ons tijdschrift en buiten het werk van onze redactieleden, Daisne, Hoornik en Van der Veen, werd er ook werk van Achterberg, Jac.
| |
| |
van Hattum, Vasalis, Den Brabander, Jan de Hartog, Theo J. van der Wal, L.Th. Lehmann en M. Mok, om maar enkele Noord-Nederlanders te noemen, in opgenomen.
Op 10 mei 1940 barstte de orkaan los. Het was bijna een verademing, maar een verademing, die onmiddellijk overheerst werd door een verschrikkelijk angstgevoel.Tussen België en Nederland waren alle contacten verbroken. Al waren beide landen door dezelfde vijand bezet, Nederland werd door een burgerlijke administratie beheerd, terwijl België onder het Duits militair gezag viel.
In tegenstelling tot Nederland, bemoeide de militaire administratie zich bij ons weinig met culturele aangelegenheden, of tenminste ze mengde er zich niet in en vroeg alleen maar met rust gelaten te worden.
Een der eerste auteurs die mij in liet eerste oorlogsjaar zijn werk aanbood, was August Vermeylen. Hij had een bundel Beschouwingen klaar, een vervolg op zijn tweedelige Verzamelde Opstellen, die bij Van Dishoeck waren verschenen. Ik gaf dan ook deze Beschouwingen uit en later zijn roman Twee vrienden. Ook Karel van de Woestijne mocht ik herdrukken. En haast alle werken van Gerard Walschap, Maurice Roelants, Willem Elsschot, die in Nederland uitverkocht waren en niet meer herdrukt konden worden, bracht ik in licentiedruk uit. Zelfs aan mijn oude droom voor culturele toenadering trachtte ik, ondanks de moeilijke omstandigheden, voort te werken en eens dat ik, op wat wij noemden de zwarte markt, een partij niet al te grijs papier had kunnen bemachtigen, besteedde ik deze partij - die ik op veel voordeliger wijze had kunnen voortverkopen - aan een reeks gedoopt De Brug, mijn wensbrug tussen Noord en Zuid en waarin ik werk bracht van Aart van der Leeuw en Jan Slauerhoff, naast dat van Maurice Roelants en de prachtige verzen van Willem Elsschot. Maar toen weer waren de omstandigheden tegen mij: aan een nieuwe partij papier van dezelfde kwaliteit viel niet meer te denken. Het enige wat ik tegen het einde van de oorlog met grote inspanning nog kon bemachtigen was Fins Tapetenrolle (de bomen staan er nog in) die ik zelf op maat moest snijden - wat een heel probleem was - en dan kwam er nog bij dat bij de drukkers het lood ontbrak, dat de matrijzen versleten waren en er dikwijls noch gas noch elektrische stroom te krijgen was. Zulke herin- | |
| |
neringen behoren ook tot de problemen van een Vlaamse uitgever van literair werk.
De oorlog en de bezetting, die onenigheid, haat en nijd met zich meebrachten, waren uiterst moeilijke jaren, waarin de materiële en economische noden nog verscherpt werden door problemen van ethische en sociologische aard; problemen waaraan de bevrijding nog geen einde bracht.
Wij, die tot onze levenstaak hebben verkozen de ruime en onbelemmerde verspreiding van onze letteren, hadden met de wapenstilstand in onze wensdromen de verwezenlijking zien naderen van één groot cultureel gebied waar boven de grenzen voor één en dezelfde cultuur gewedijverd zou worden.
Het oorlogstoeval besliste er heel anders over. Brussel werd begin september 44 bevrijd. Voor Antwerpen werd er nog wat langer gevochten, maar Nederland moest nog een lange zwarte winter doormaken voordat begin mei 45 een einde kwam aan de beproevingen en ontberingen.
De materiële belangen kwamen eerst aan de beurt. Aan het exporteren van Vlaamse boeken naar Nederland viel er haast niet te denken, zodat de Vlaamse auteurs, zoals Daisne, Lampo, Van Aken en Boon, die tijdens de oorlog aan het woord waren gekomen, in Nederland onbekend bleven, ondanks enkele gunstige vermeldingen in de Nederlandse pers. Daarbij trachtte de Nederlandse regering de inflatie te remmen. In tegenstelling met Duitsland, waar het boek dadelijk tegen een normale naoorlogse prijs werd verkocht, poogden de Nederlandse uitgevers hun vooroorlogse prijs te handhaven en het boek uit Vlaanderen werd veel te duur gevonden.
Nederlandse uitgevers, op zoek naar nieuwe auteurs, zagen er geen been in met de auteurs die in Vlaanderen bekend waren geraakt en die in Nederland toch niet ingevoerd werden, te komen praten.
Dezelfde weg als vroeger werd gevolgd, ondanks het feit dat er nu wel uitgeversbedrijven in Vlaanderen bestonden: de lokroep der boven-Moerdijkse sirenen was zo verleidelijk.Tien jaar heeft het geduurd voordat een Vlaamse uitgever zich, zonder vrees voor concurrentie, waar niet tegen te vechten was, zich weer kon wijden aan het uitgeven van letterkundig werk. En nu nog, ondanks een gemakkelijker doordringen op de Nederlandse markt, hebben mijn collega's en ik nog dikwijls de indruk dat
| |
| |
ons hardnekkig voortbouwen aan het tot-stand-brengen van een dergelijk uitgeversbedrijf in Vlaanderen, op literair gebied, iets volkomen onzinnigs is. U hebt er in Nederland een bijzondere rake uitdrukking voor: het is vechten tegen de bierkaai.
Precies hetzelfde verschijnsel doet zich trouwens in het Walenland voor. Ook daar worden de auteurs weggelokt door de verleidelijke stem der Parijse sirenen. En een Brusselse boekhandelaar zal gauw geneigd zijn te denken, wanneer een bellettristisch werk hem door een Brusselse uitgever wordt aangeboden: de auteur zal zeker geen Parijse uitgever voor zijn werk gevonden hebben?
Indien ik hier zo openhartig met u durf te spreken over de problemen van een Vlaamse uitgever van literair werk is het omdat u, rectoren en professoren van lycea over heel Nederland verspreid, met u allen een staalboek vormt van het cultureel leven in Nederland. En ik ben ervan overtuigd dat u mij zult begrijpen omdat de culturele ontwikkeling van de streek of de stad waar u werkzaam bent, u na aan het hart ligt.
Zou u het toejuichen indien, zoals in Frankrijk voor een groot deel het geval is, de geheel geestelijke en culturele activiteit van Nederland in Amsterdam - liefst om het Leidseplein - gecentraliseerd was?
Of bent u het met mij eens dat Groningen ondenkbaar is zonder Wolters en Noordhoff, Deventer zonder Kluwer, Utrecht zonder Bijleveld en 's-Hertogenbosch zonder Malmberg? Zoals het voor het Nederlandse cultuurleven een verarming zou betekenen indien de hele uitgeverswereld in Amsterdam zou samenhokken, zou het voor Vlaanderen een ramp betekenen indien de hele uitgeefactiviteit zich tot Antwerpen zou beperken. Want elk uitgeversbedrijf, elk boekbedrijf in stad of dorp, hoe nietig en onbelangrijk het ook wezen kan, is een centrum van geestelijke activiteit, is voor velen een herinnering aan het feit, dat het boek, veilige en trouwe aanleghaven van deze angstige en overspannen wereld, nog bestaat en steeds zal bestaan, al wordt juist zijn bestaan zo nu en dan aan het wankelen gebracht door meer lawaaierige vrijetijdsbestedingsmiddelen.
Door u wordt de Nederlandse jeugd gevormd. Op u rust de taak deze jeugd in goede banen te leiden, ze attent te maken op de werkelijke waarden die deze jeugd geen ontgoochelingen zullen bezorgen.
| |
| |
Uw taak is veelvuldig en veeleisend. Uw tijd wordt in beslag genomen, niet alleen door uw taak als docent, maar ook door de vele culturele manifestaties en instellingen die, dikwijls met het volste recht, menen op u een beroep te mogen doen.
Tot uw uitgebreide taak behoort het stimuleren tot lezen, het bevorderen van de leeslust bij de jeugd, die u is toevertrouwd. Mijn verzoek is zeer bescheiden: tracht bij de Nederlandse jeugd belangstelling te wekken voor het in Vlaanderen uitgegeven literaire boek. U kunt zich niet indenken welke resultaten elk woord van u in die zin kan afwerpen voor het culturele leven in Vlaanderen. Wij, Vlaamse uitgevers, zullen meer dan ooit onze krachten inspannen om het vertrouwen dat u in ons stelt, waardig te blijven.
|
|