Het zangeresje aan de Maas of Vervolg op het kransje van letterbloempjes(1794)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zoo niet gemeent. Een zeker Predikant, geleerd in allen deelen, Mogt eens den hoogen nood der armen aanbeveelen; Gelyk hy zielontroerend deed. Zyn waarde Bedvriendin, die als een ieder weet, Kort by den kansel zat, alwaar dat soort van vrouwen, Meest al, haar vaste zitplaats hou'en, Had juist haar kniptas vol met geld, 't Geen me als een zeldzaamheid by vroome vrouwen teld; [pagina 7] [p. 7] Doch echter, 't moest nu zoo gebeuren, Wat maalde Domine, met alle sterke kleuren Den nood der arme leken af! Zoo sterk, dat zyne Gâ het al' in 't zakje gaf, Wat in haar beursje was beslooten. Na dat een ieder dan de stichting had genooten, Kwam Domine met 't vrouwtje thuis. Lief sprak zy: Nooit hebt ge in uw leven Den Nood der armen, zoo nadrukkelyk beschreven, 'k Heb tot de laatste munt en kruis, Uit medelyden, weggegeven. Wat! zei de Predikant: met een gefronst gelaat, Uw onvoorzigtigheid verdient met regt myn haat, Hoe kon gy zoo verbystert doolen? 'k Heb de armen wel aan 't volk, maar nooit aan u bevoolen! Vorige Volgende