| |
| |
| |
| |
De disch.
Wijze: Hoe zoet is 't daar de vriendschap woond.
Laat andren bij een lieve vrouw
Schoon ik ook veel van 't Meisje hou',
Zij kan de maag niet voên,
Ten zij Zij schaft een rijken Disch,
Voorzien van Wildbraad, Vleesch en Visch,
Daar brengt het Meisje Waterbaars,
Die in den schotel kruid;
't Zijn Hommers broêr, dat is wat raars!
Met lelijblanken Franschen wijn,
Dit zal ons smaaklijk eten zijn,
| |
| |
Ha! ha de Doopbaars is al reê,
Elk weegt bijna een pond.
Die Krimpzalm broertje, doet ook meê!
Kom laat ze zwemmen in den vloed,
Doch roodenbaai is ruim zoo goed,
Ei zie, die geforseerde Snoek!
Zij lacht ons heerlijk toe.
Kom nu Confraters, toont u kloek,
Dat êlk zijn lust voldoe.
Zie deez' Krimpkabelliauw eens aan!
Wie zou die niet naar binnen slaan?
Daar kan een glas op staan.
Kom zusjes, nu de flank gekeerd,
De Vis moet aan een kant.
Die Haas is zindlijk gelardeêrd,
Mij dunkt, elk watertand.
Zie deez' Patrijzen moddervet;
Deez' Snippen zijn van 't echte bed.
| |
| |
Deez' Ham is delicaat gebraan,
Die Runderrib' is schoon;
Die Frekedellen staan mij aan;
De Lamsbout spand de kroon.
Hier op moet nu 't kristal met wijn,
Ten boordevol, geschonken zijn.
Dit Kalfsvleesch, blank als lelijblaân,
Is malsch als hoenderbout;
't Is excelent aan 't spit gebraân,
Een lust dat men 't beschouwd.
Kom brave helden, schenkt in 't rond;
De koele wijn versrischt den mond,
De toespijs is ook gantsch niet schraal,
De Bloemkool lacht ons toe;
Die Peetjes rood gelijk koraal;
Dat elk zijn smaak voldoê.
Spoel, spoel de zoete sousen door,
Dat 't druivenbloed in 't glaasje gloor.
| |
| |
Welaan, het smaakelijk Desert,
Ik kies, tot koeling van het hert,
Doch, ouderwijl moet weêr de wijn
Het maagwerk toe verwarming zijn,
Komt mannen, schenk nu eens in 't rond,
Die deze spijs, voor onzen mond,
Zoo smaaklijk heeft bereid.
Dat nooit het vuur haar oogjes deert,
Haar keuken nooit een kok ontbeert,
Die spit en braadpan smeert.
Sa vrienden, nu een pijp gesmookt,
In Compagnie met smaak gerookt;
Een aangenaame blijde Kout,
Naar 't middagmaal, aan jong en oud,
De vaak uit de oogen houd.
|
|