Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De zingende philis. Wijze: Gelijk de schoone bloempjes kwijnen. Zwig, zwijg o schelle Nagtegaalen! Uw toon kan bij den toon niet halen Van Philis, als zij, in het veld, Haar klanken op mijn siter steld. Dan luistren de gewiekte reien, Die door de telgjes speelemeiën; Dan word, weldraa, 't gepluimde koor, Daar Philis zingt, geheel gehoor! - Dan, wen de zon de azure kimmen Verguld, en bij het statig klimmen, Ons met zijn gouden straalen groet, Dan zwijgt op Philis toon den vloed. Wanneer het scheemrend avondduister Den aardbol dekt, Diaan' haar' luister Verspreid langs 't ongemeete vak, Dan luisterd zij aan 't starrendak. [pagina 49] [p. 49] De blijde bloempjes in de daalen, Verheffen zich, zoo menigmaalen Zij haare stem, vol hemelzwier, Wil paren aan mijn zwakke lier. Kon Orpheus de dieren boeijen, En, daar ze in woeste wouden loeijen, Doen luistren naar zijn sitertoon; Mijn Philida zingt ruim zoo schoon! - Hij deed slegts Bosleeuwinnen luistren, Mijn Philis kan de harten kluistren Der stervelingen, wen zij zingt, En vreugdetraanen 't oog ontwringt. Zij doet de borst in min ontvonken, En maakt het hart van liefde dronken, Zoo draa haar stem, met hemelval, Klinkt door het stil en eenzaam dal. 'k Verbeeld mij, als ik haar hoor zingen, De reine klank der hemellingen Te vangen. Vluggen Cherubijn, Uw feesttoon kan niet schoonder zijn! - Zing Philis, zing! gij doet mij leven, En op uw' toon ten starren zweven, Daar uwe stem, die wondren baard, Mijn vlotte ziel ontvoerd aan de aard. Vorige Volgende