Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zeldzaam gezigt. Wijze: Ja Mie, Mie in korte tijden. met variatie. Naauwlijks bad Auroor haar straalen. Opgeheven, uit den vloed, Of ik koos door 't veld te dwaalen; 'k Plukte roozen voor mijn hoed, 'k Sierde mij met malsche roozen, Bloemrijk trad ik 't boschjen in; Echo bauwde 't zagt geklater, Vrolijk na van 't kabblend water, 'k Had een terpjen uitgekoozen, Toegeheiligt aan de min. [pagina 27] [p. 27] 'k Liet op 't bloemtapijt gezeten, De oogen weiden door het groen, 'k Zag een Nimphje, en wilde weeten, Wat die Lenteroos zou' doen. 'k School, als Pan, mijn in die bladen; Even als een vogelaar. Zij was schoon, beminnenswaardig, Lucht, bevallig, dartel, aartig, 'k Zag zij lust had zich te baden, 't Nimphje wierd mij niet gewaar. Lief, met de oogjes rond gekeken, Of haar oogmerk wierd bespied, Loerde zij aan alle streeken, 't Roozemondje zag mij niet. Zij ontkleed zich! - Goôn! wat schoonheid! Welke Leden! - - ik bezwijk. 'k Voel mijn blakend harte beven, Venus, wilt mij kragten geven; Al de glans dien gij ten toon spreid, Neemt voor zoo veel schoons de wijk. 'k Zag haar blonde vlechten daalen Op haar blanken schouder neêr. Liefde help mij 't schoon verhaalen! Goôn! wat was dien boezem teêr. Ik zag twee albaste bergen. Droom vrij wat ik meer mogt zien! Droom, of gij bij zulk beschouwen, U van liefde kund weêrhouwen, Wen gij u dus voelde tergen, Zoud gij blijven, of ontvliên? - [pagina 28] [p. 28] Langzaam treed zij in het beekje, Spiegeld zich in 't kristallijn. Ach! volzalig, godlijk streekje, Mogt ik nu slegts water zijn; Dan zag ik mijn heil volmaken, 'k Kuste, duizend, duizendmaal! Ach' wat zoude ik niet al kussen, En de ontstooke vlammen blussen! Slegts haar knietjes aanteraaken, Was de grootste zegepraal. 'k Onderwond om toetetreeden, Minnegoodjes traden voor, Venus storte zelf gebeden, 't Zagte Nimphje gaf gehoor, Zephirs vlochten pavillioenen, Cupidootje strooide, alom, Liefde-lovers, Liefde-roosjes, 't Wit albast kreeg roode bloosjes, 'k Zag Cytheraas beemden groenen, En trad in het heiligdom. Vorige Volgende