| |
| |
| |
| |
Klagt van Julia. Gade van Romêo.
Wijs: o Mijn ziel! leg uw verwagting, enz.
Ga, ontvlied, me, o wreede vader!
Zilte traanen kunnen 't hart
Van een dwingland nooit vermurwen;
't Is gevoeleloos voor smart.
Smaakte gij, gelijk mijn Moeder,
In uw ziel mijn grievend leed,
Ach! hoe dra was tot mijn bijstand
Dan het Vaderhart gereed.
Maar mijn klaagtoon, noch de traanen
Van uw' diep bedroefde Gaê
Kunnen u de ziel vermurwen.
Wreedäart! voor uw ongenaê
Moet de beste vrouw bezwijken,
Ga, volvoer uw wreed besluit,
Moord een moeder, slagt een dogter,
Maar, gevoel hoe veel 't beduid! -
| |
| |
Gij doet slechts mijn woede ontbranden,
Koom, sleep mij voor 't echtaltaar!
Neen, nooit zultge uw doel bereiken! -
't Lam trotseert uw magt, barbaar! -
't Weerloos lam zult gij niet offren,
Daar 't een teedre moeder ziet;
Noch het heiligdom bevlekken,
't Outaar duld dat offer niet! -
't Tempelkoor zal opensplijten
Voor mijn voeten, 't bliksemvuur
't Rijzend Godsgebouw verpletten,
In dat vreeslijk, aaklig uur,
't Is vergeefsch watge uit zult denken,
'k Zal in 't graf uw woede ontvlien,
Daar is 't, waar wij uitkomst vinden,
't Eind van alle jammren zien.
Mijn romêo! teedre minnaar!
Ach! gevoelde gij de smart,
Die uw Julia moet lijden.
Ach, hoe smolt uw edel hart!
Dierbre, mogt ge onkundig blijven
Van mijn wreede boezempijn;
Maar gij voeld geen mindre smarten,
Smarten die ondraaglijk zijn!
| |
| |
Blij' zal ik den dood omhelzen,
Nu gij, van mij afgescheurt,
Mijn Romêo, dierbre, waarde!
Eeuwig uw vriendin betreurd. -
In u, zagt verblijf der schimmen,
Wooning van het dor gebeent,
Daar, daar worden wij vereend!
'k Zie alreeds het hof der dooden,
't Zalig dal, dat altoos lacht,
Waar ons de onbegrensde blijdschap,
In haar eeuwige armen wagt.
Daar, daar zullen wij, gestrengeld,
Als twee duiven schuldloos paaren,
'k Ga u voor ten feestdal in.
Lachend zullen we onbelemmert,
In dien beemd van zaligheên,
Eeuwig langs de roozepaden
Van de reinste wellust treên.
Duizend, duizend teedre kusjes,
Zullen daar de wreede smart
En de jammren ruim vergelden
Van ons teeder, bloedend hart. -
| |
| |
Heil - olijven, vreugd - laurieren
Zullen daar ons jeugdig hoofd,
Met haar eindloos groen omstrenglen;
Daar word nooit de vreugd verdoofd.
Lieve! wat kan ons dan scheiden?
Outaardwang en wreede woede,
Mijn Romêo! zonder kragt.
|
|