Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De wispelturige minnaar. Wijs: Wij dragen met gelijke zinnen. Zoude ik all' mijne levensdagen, Verslijten met een zelfde vrouw? En 't lastig juk des huwlijks dragen, Mijn vrijheid offren aan den trouw? 'k Min nu een Bruintje, dan een Blondje, Nu Philida, dan Rozemondje. Niets, niets bepaald mijn min, 'k Leef vrij en na mijn zin, En naar mijn zin. [pagina 13] [p. 13] Kan Cloé mij niet meer behagen, Dan voeg ik mij tot Galathé; Of ga Mie Mie mijn liefde klagen, Dus leef ik altijd wel te vreè. Ik laat mij door geen meisje boeien; Verandring doet de lustjes groeien: Dus min ik vrij en blij, En ken geen slavernij, Geen slavernij. Dorant, die zotskap, liet zich kluistren, Door 't huwlijk aan Kato. o dwaas! Nu moet gij na haar wetten luistren; Nu speelt uw zoetertje den baas; Nu moet gij, van den vroegen morgen Tot aan den avond, slaven, zorgen, En zijt nu tot uw spijt, De blijde vrijheid kwijt, De vrijheid kwijt. Weleer liet gij bij Bachus vrinden, Daar die ons op den koelen wijn, Volöp, onthaald, gestadig vinden; Maar nu moet gij bij 't vrouwtje zijn. Daar hoort gij, zuia, zuia zingen, En ziet uw vrije vreugd bedwingen, Door huiszorg en verdriet; Dat leven smaakt mij niet, Dat smaakt mij niet. [pagina 14] [p. 14] Is 't vrouwtje niet gezint te rusten, Al heeft haar bedvriend, lust, of niet. Hem zij geen keur, het moet hem lusten, 't Is, vrouwtje lief! uw wil geschied! Zoo word de vreugd bepaald door wetten, Die 't lieve vrouwtje aan hem wil zetten. Ik lach wat met den echt, Hij maakt een heer tot knegt, Een heer tot knegt. Neen, zoetertjes, ik zal u minnen, Zoo lang mij 't minnen is gegunt; Maar nooit zult gij dus overwinnen; Denkt niet dat gij mij binden kunt. Wil Amaril mij niet meer kusschen, Klazijntje zal die vlammen blusschen, Zoo leeve ik onbelet, En smaak steeds nieuwe pret, Steeds nieuwe pret. Vorige Volgende