Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] De gelukkige moeder. Wijs: Mijn Lief zoo schoon als 't morgenlicht. Nu kusch ik, vrolijk, weltevreên, Het vrugtje van mijn min, En, welk een smart ik heb geleên, Ik acht die niets, want vind In dezen lieven zoon, Een ruim verdienden loon; 'k Beschouw in hem zijns vaders beeld, En voel mijn ziel gestreeld. Ja: Vader van dit lieve wicht! Mijn vreugd is waarlijk groot! Nu voeld mijn hart de moederpligt, Mijn heil- en lotgenoot! 'k Beminde u voormaals teêr, Doch, nu voel ik veel meêr De kragt der Trouw, die ons verbind; Het zegel is dit kind. [pagina 9] [p. 9] Ach! Vrouwen die geen vrugtjes ziet Van uwe liefdevreugd, Gij smaakt die hemelzoetheid niet, Die thans mijn ziel verheugd. Ach! dierbaar telgjen ach! Zoo gij slechts leven mag, Geniet uw moeder, alles wat De huwlijksmin bevat. Kusch Vader, kusch uw lieve spruit, Mijn blijdschap is volmaakt. 'k Heb nooit, als minnares of bruid, Die reine vreugd gesmaakt. Deel, deel in mijn geluk, Daar is, noch ramp, noch druk Waar voor uw teedre weerhelft beeft, Zoo slechts haar zoontje leeft. Nu druk ik aan mijn volle borst, De bloem der lentemin, Lesch liefste telgjen, lesch uw dorst, Drink nectarteugjes in. Voor u vloeid deze bron, Mijn lieve zoon, ach! kon Gij eens beseffen, dierbaar kind, Hoe teêr uw moeder mind! Vorige Volgende