Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina V] [p. V] Aan Neêrlands zangminnend jufferschap. Ziet hier, ten derdemaal', Bekoorlijke Engelinnen, Wier toon de ziel verrukt, de vrugt van onzen vlijt. Mogt reeds mijn Zangeres uw gunst, uwe achting winnen, Gunt dat ze u, anderwerf, haar teedre Bloempjes wijd? Zij offert u de winst, der zalige oogenblikken Van Vrijheid, die, schoon schaars aan mij gegunt, mijn lust Tot de edle Dichtkunst voên; Zij kan het hart verkwikken, Dat op het zagt fluweel, van vergenoegen rust. Die schoone zij en blijv' de wellust van mijn leven. Hoe lieflijk is 't, wanneer, in 't barnen van 't verdriet, [pagina VI] [p. VI] Het zagt gestreel der kunst den boezem lucht mag geven! Waar zij het hart bestuurt deert ons het onheil niet. De kunst belacht het lot: zij doet ons hooger denken! Zij heft ons boven 't woên van haat en zelf belang; Zij is 't, die aan de ziel dat ee'l gevoel kan schenken, Dat zelf geen Vorst geniet, in zijn verheven rang! - Welaan! zingt weder blij, op 't klinken van mijn snaaren. Één lonkje van uw gunst zegt veel, ja: waarlijk, veel! 'k Hoor reeds uw toontjes aan mijn zwakke klanken paaren. Voor u is 't, lief Geslacht, dat ik den Siter speel. G.M. Vorige Volgende