Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende S' lotzang aan de schoone kunne. Wij zagen onze zwakke kunst, o Lief geslagt! bekranst met gunst, En 't Bloemfestoentje gul ontvangen. Ach! welk een loon voor onze vlijt! - Gij hebt uw lieve stem gewijd, Aan onze schuldeloze zangen. Ja minnenswaarde schoone, ja! Die eer vind naauwlijks wederga, En kan, op nieuw, onze ijver wenken; Zij deet ons door uw gunst voldaan, De hand weer aan de veldfluit slaan, En u deez' tweeden Bloemkrans schenken. [pagina 69] [p. 69] Ontvang, Godinnen dezer aard, Dit Kransje, en is het de aandagt waard' Die 't eerste van u mogt genieten: Wat heil voor ons, o lief Geslagt! Zie daar uw gunst! zie daar uw macht! Dan kan geen arbeid ons verdrieten; Dan vlechten wij, ten derde maal, Kunstlovren, die in Leeuwendaal Op vrijheidsgrond eenvoudig groeijen. Zij zullen, door natuur gekweekt, Schoon haar het fijn' der kunst ontbreekt, In spijt van haar benijders bloeijen. G.M. einde van het tweede stukje [pagina II] [p. II] Ziet weder, o Meisjes! Op 't Altaar, het offer Aan poezele Venus. Haar' Korrenden Doffer Kuscht streelend het Duifje, In 't lachende groen, Op 't bedje der roosjes Van 't vrolijk zaizoen. Ziet 't boogje en pijltje Des Liefdevuurstokers, Wagt u voor dat guitje! Het draagt in zijn Kokers Gevaarelijk tuigje. Doch; voeld ge u gewond, Doe dan als de Duifjes, En kuscht u gezond. Vorige Volgende