Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Bede aan de maan. Wijs: Koom Orpheus, enz. o Zilvre Maan! Godin der Nagt, Die al wat gij belonkt, Tooit met uw heldren gloed en pragt; Wen gij, volstatig, pronkt Aan 's Hemels breede baan, Waar uwe wagters staan Te glinstren, in den bruinen trans. o Jagtgodin! verhoor mij, thans; Verberg uw' edlen glans. Schuil agter 't breede wolk-gordijn, Uw licht belet mijn min, Ik moet bij schoone Dafne zijn, En, trad de stulp wel in; Maar nu ge uw stralen schiet, Word ik welligt verspied. Verhaast uw reis ten wester bron, Daal, daal bij uw Endemion, o Zuster van de Zon! [pagina 15] [p. 15] Zaagt gij wel gaarne u belet, Als gij verlangt naar 't zoet, Dat u de min, op 't roze bed, In de armen smaaken doet Van Hem, die, als 't u lust, Uw blanken boezem kust, Uw gloed verkoeld? wel nu, o Maan! Doe dan uw wolken-sluijer aan, Laat mij tot Dafne gaan. Zij gloeid, Godin, van 't liefdevuur; En kaakt met ongeduld. Haar hartje klopt; wijl 't zalig uur, Reeds meer dan is vervuld, Dat ik bij haar zou zijn, Diana, ach! verdwijn, Zoo daal ik, draa, o Schim-godin! In de armpjes van mijn Engelin, En smelt van teedre min. 't Gaat wel, daar dekt een wolkekleed Diana's blank gezigt, En met haar' glans verdwijnd mijn leed. Heb dank Vorstin van 't licht! Nu treede ik onbeschroomd, Daar niets mijn lust betoomd; En daar ik, in een' beemd van vreugd, Zal vinden 't toppunt van geneugd, Geheiligt aan de Jeugd. G.M. Vorige Volgende