Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap
(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
2.
Aaklig klooster, droeve kerker,
Dal des doods, waar in ik lij',
Gij beklemd me allengs hoe sterker.
Lieve Liefde waar ik vrij!
Vroede liefde ik voel mij gloeijen,
Door uw' prikkelende kragt,
Gij doet slegts mijn wanhoop groeijen;
Daar gij mijne smart belacht.
3.
'k Voel 't, o! ja: ik ben gebooren
Om te minnen, en dat zoet
Moet ik haaten, moet ik smooren,
Enkel in een traanen vloed! -
'k Wil, maar kan u niet ontvlugten.
Wreede min, hoe klopt dit hart!
'k Smeld van liefde, o bange zuchten!
Welk een wreede boezem smart! -
4.
Mogt ik slegts, slegts ééns een Minnaar,
Welk een woord! - een Minnaar zien,
En aan zulk een smart verwinnaar,
Teedre, malsche kusjes biên.
Hem omhelzen, vurig drukken
Aan dit hart! - maar neen: o dood!
Wil mij aan deze aard ontrukken,
Ach mijn lijden is te groot!
| |
[pagina 62]
| |
5.
Waar is uitkomst? - aaklig duister!
Zee van rampen en verdriet! -
Al mijn schoonheid jeugd en luister,
Is dan sleges één enkel niet! -
Enkel niet! - dat dan mijn traanen,
Grievend hartzeer, wreede pijn
Mij een weg ten grave baanen,
En mijn vlamme doofsters zijn.
6.
Jonge Telgen, zie mijn voorbeeld,
Eer u valschen schijn verblind;
Kend mijn banden, zie, en oordeeld
Eer gij u te rasch verbind,
Aan het strenge Kloosterleven.
Denk, dat, als uw lentetijd
't Vuur der min door 't hart doet zweeven,
U 't berouw te laat bestrijd.
G.M.
|
|