Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap
(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
De dwingland die mij kluisterd,
En in deez kerker sloot,
Heeft al de vreugd verduisterd,
Die ik weleer genoot.
Ik vloog door veld en boomen,
Langs frissche waterstroomen,
Daar 't rijzend morgenrood,
Mij nieuwe wellust bood. bis.
Ik zong in volle vrijheid,
Mijn aangebooren toon;
Ik kende niets dan blijheid,
Aan ruimer vlugt gewoon.
Nu zit ik hier gevangen,
'k Zie den barbaar verlangen,
Dat ik met droef gekweel,
Zijn ezelsooren streel. bis.
Mijn treurzang kan hem streelen,
Helaas! mogt mijn gezang,
Hem eenmaal slegts verveelen!
Maar neen; hoe droef, hoe bang
Ik in mijn zang mag klagen,
Hij kan hem nog behagen.
Vervloekte dwinglandij,
Ach! waar ik eenmaal vrij. bis.
| |
[pagina 47]
| |
Dan zong ik blijde toonen
Voor mijn gepluimt geslagt,
Dat in het groen mag woonen,
En daar mijn val belacht.
In dezen ijzren kerker,
Vervloek ik den bewerker
Van mijn verdriet en leet.
o Mensch wat zijt gij wreet! bis.
G.M.
|
|