Kransje van letter-bloempjes, voor Neerlandsch jufferschap(1790)–Gerrit Manheer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aria. Of beede aan de zon. Wijs: Vous me grondez d'un ton severe. Rijst, Foebus rijst, verguld de kimmen, Herschept de duisternis in dag; Zo eindigt eens, mijn droevig ach! Wild op 's Hemels toppunt klimmen. bis. Dit Hart vol klagt, Vloekt reeds de nagt; bis. Wijl 'k hier, wijl 'k hier, mijn Julia verwagt. bis. [pagina 11] [p. 11] 2. Die schone komt zo dra g'uw stralen Van 's Hemels tinne heen en weer, Doet schijnen op dees Aardbol neer; En met Majesteit zult pralen, bis. Met gouden glans Aan 's Hemels trans; bis. Rijst, rijst! rijst, rijst! ik wagt mijn schone thans. 3. Gij rijst wat vreugd, naar 't rijk der sterren, Klimt boven lugt en wolken-troon, Tot voor den stoel der hooge Goôn, Spreid g'uw luister reeds van verre: bis. Ik wagt geval; Hier in dit dal; bis. Julia! Julia! o Goôn! daar is zij al. bis. 4. Aan Julia. Mijn Julia, mijn teerbeminde! Gij die mijn ziel met hoop vervuld, Ik wagt u hier met ongeduld; Kunt ge ooit trouwer Minnaar vinden? bis. Ik bad de zon; Aan Thetis bron; bis. Tot zij, tot zij, op nieuw heur reis begon. bis. [pagina 12] [p. 12] 5. Zal dan mijn min u nooit bekoren? Ach! laat mij eens mijn ander ik, Op dit volzalig oogenblik, Van uwe lipjes 't Jawoord horen: bis. Mijn Julia! Zeg ja, eer 'k gâ; bis. Wat vreugd! wat vreugd! ik hoor het lieve Ja. bis. 6. Nu zullen wij met vreugd ons dagen Verslijten in een Huwlijks zoet; Vereenigt met een blijd gemoet, Nimmer onzen Echt beklagen. bis. Dat vrij de Nijd; Nu berst van spijt; bis. Nu gij, Julia! alreeds de mijne zijt. bis. Vorige Volgende