Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan den Wolf, en zijn beteyckeninghe.Met den Wolf wort beteyckent Mars, om t'opvoeden van Romulus, enGa naar voetnoot* Remus, die Mars kinderen waren, na de Fabel. Oft om den vleesch verslindenden yver die in den strijdt is: Mijn sweerdt sal vleesch verslinden, leestmen. Wort oock met den Wolf afgebeeldt den Roover: want oock d'oude WijsgiereGa naar voetnoot* leerden, dat den roofschen Mensch nae dit leven in Wolf veranderde. Men leest: van binnen zijnt grijpende, oft roovende Wolven. Wort oock met den Wolf beteyckent, Hoeren argheyt: want dat volcx handenGa naar voetnoot* zijn van rooven en nemen nemmeer moede. Oock hieten de Latijnen de Hoere Lupa, en t'Hoer-huys Lupanar. Wort afghebeeldt met een Man, die den Wolf by den ooren heeft, eenenGa naar voetnoot* twijfelachtigen Mensch, geenen middel hebbende hem te blijven houden, noch niet raedsaem vindende te laten gaen. Het is by oude Poeten een spreeckwoort gheweest, te seggen: Hy heeft den Wolf by den ooren. |