Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan den Ram, en zijn beteyckeninghe.Met den Ram wort beteyckent stoutheyt, en vermetenheyt: want hy altijtGa naar voetnoot* is gheneghen te stooten, van als hy hoornen begint te hebben, en stelt hem oock teghen de Menschen, waerom hy onder d'Hemel-teecken misschien Mars oock toegheeyghent is. Den Ram was een teecken des Krijghs by den Ouden. Als sy krijgh metGa naar voetnoot* goede reden aennamen, sonden sy by den boodtschapper eenen Ram, die sy op der vyanden landt lieten. Twee t'saem stootende Rammen, beteyckenen twee, die een dochter vryden,Ga naar voetnoot* oft soo yet t'samen om strijdt begheeren. Oft beteyckent oock den krijgh tusschen twee Coninghen: ghelijck Sannasaro wel te kennen gheeft, in't eerste van zijn Arcadia. Mercurius, hebbende op zijn schouder eenen Ram, beteeckent gesontheyt, omGa naar voetnoot* dat d'oude Heydenen seyden, dat hy gaende om de Stadt, den Tanagreen hielp van de Pest. Sy schilderden hem daerom soo, en hieten hem Ram-drigh. Het hooft van den Ram beteeckent verwinninghe, oft stoute daet: wantGa naar voetnoot* Hammon, Coningh van Egypten, hebbende groote krijgh-daden uytgericht, droegh op zijn hooft, aen zijnen hoedt, wrongh, oft muts, een Rams-hooft. Eenen Ammianus looft grootlijc het cleedt van den Coningh Sapot, t'welck ergen daer het stoot, hadde een schoon gouden Rams-hooft. Sommige meenen, Hammon hadde twee cleen hoornkens aen beyde sijden zijns hoofts. S'ghelijcx mochtmen meenen van Lysimachus, in wiens penningh men zijn hooft oock siet gehoornt met Rams-hoornen, die achter om zijn ooren comen, waer van d'uytlegginghe Appiani is, dat hy ten tijde zijns voorsaedts den grooten Alexander, eenen ontloopen Offer-stier by den hoornen vattede. Ick acht of de Rams-hoofden, die men te Room aen den oude graf-steenen, oft so elder siet ghebruyckt, en aerdich te passe gebracht tot vercieringe, met bloem en fruyt- | |
[Folio 129v]
| |
festonen, beteeckenen de vrome en stoute daden der begravene: want de hoornen, sonderlinghe der Ossen oft Stieren, beteeckenen stoutheyt oft cracht: want men leest: Hier mede sult ghy de Syriers stooten, tot dat ghyse vernielt. |