sende,
heeft hy met twijffelighe ghedachten langhe en veel besien: daer streden teghen malcander de liefde tot de Const, en den haet der Tyrannen: nochtans al was het een soo bysonder edel constigh werck, den haet creegh de verwinninghe, en geboodt, men soudet gelijck al het ander oock te nieten doen. Men seght (schrijft Plutarchus) dat den Schilder Nealces, goet vriendt van Aratus, hebbende met tranen in d'oogen hem ernstich ghebeden, dat het mocht blijven onghescheynt, en niet connende verwerven, seyde: datmen teghen den Tyrannen wel moet krijghen, maer niet teghen hun goederen, en datmen wel laten blijven conde den wagen, de Victorie, en ander omstandicheden, als maer slechs den Tyran Aristratus uyt en waer gedaen. Doe dit van Arato toegelaten was, nam Nealces Aristrati beeldt wech, en schilderder in plaetse eenen Palmboom, t'welck om de Const wille jammer was: want nae dat eenen Polemones Periegatanus verhaelt, hadder Appelles self oock zijn constige handen aen ghesteken. Men seght evenwel, als Aristratus boven uytgeschildert en wech was, dat beneden op den wagen noch de voeten waren laten blijven. De Schilder-const heeft hier een wonder heerlijck stuck te wege gebracht met desen Aratus, of hy met haer: doch niet sonder haer: want het hadde hem onmogelijck gheweest zijn Vaderlandt te verlossen van allen oproer, menich onnoosel Mensch hadde in een ellendich last oft doot moeten blijven, binnen en buyten de Stadt Sicyonia, en hadde de edel Const van schilderen ghedaen: want hier door ghecreegh desen Aratus den middel, te weten, overvloet van gelt, datmen de zenuwen der Oorloghen noemt. Ghelijck Sicyonia van Pamphili tijdt aen altijt de vermaertste is gheweest der Schilder-const halven, daer ten schoonsten haer eere bloeyde, en alle stucken die daer gemaeckt waren den naem hadden de beste te wesen, heeft Aratus, die lange gheneghen was zijn Vaderlandt te verlossen, ghecocht Sicyonische schilderijen, sonderlinge van Pamphilo en Melantho, en sondtse Ptolomeo den Coningh van Egypten als nu als dan, wetende dat den Coningh daer groote liefde toe, en redelijcke goede kennisse van Schilderije hadde: want daer gheen kennis en is, en can niet wel liefde wesen. Ter deser oorsaeck sondt hem den Coningh te schenck teenemael 25. Talenten, die Arato wel te pas quamen, en menich benout arm Mensch in zijn Vaderlandt: want doe hy Sicyonien in vrijheyt hadde gestelt, deelde hy mildelijck aen allen uyt die behoeftich waren, en elder rantsoen oft losgelt schicken mosten. Ooc werdt ter oorsaeck van de Schilderije, Aratus so in gratie met den voornoemden Coningh Ptolomeo, dat hy met hem seer gemeensaem sprake hadde, doe hy eens in Egypten om eenige oorsake quam, en hem werden gegeven van den Coningh 150. Talenten, dat zijn nu 175. Talenten, elcken Talent 600. gouden Croonen, maken t'samen hondert en vijfduysent Croonen. Hier is te sien, in wat weerde de Schilder-const by den Ouden, oft by desen haren Liefhebber is gheweest. Die van Achaien, Argos, en Sicyonien, en hadden geen oorsaeck de Schilder-const met nijdighe dweerse ooghen aen te sien, die het eenighe wercktuygh en middel is gheweest van hun verlossinghe en welvaert: maer haer veel meer, als een edel Const, met grooter jonsten toeghedaen te wesen, dewijle hunnen jammerlijcken ghemeenen vervallen staet daer door is opgerecht geworden, die sonder haer niet opgecocht en hadde. Hier is oock merckelijck te sien, wat een deuchtsaem oeffeninge, door een bysonder instorten der Natuere, niet sonder eenigh Hemel-voncxken des verstants in den Mensch, te weghe can bren-