yet by soude gheleert worden. Men seght oock (seyt Plinius), dat Pamphilus, den Meester van Appelles, niet alleen en emaillieerde, maer heeft het oock gheleert Pausias, Schilder van Sicyonia, die wy nu voor hebben. Desen Pausias hadde de Const van schilderen aengevangen te leeren by Brietes zijnen Vader. Hy behielp hem met den Pinceel te beschilderen de mueren, namelijck te Thespia, een Stadt in Beotien, daer hy oock aennam oft bestondt te herschilderen eenighe dingen op de mueren, die te vooren waren gedaen van Polygnoto. Dit en acht ick niet dat op't nat calck was, en dat het Fresco, dat men in Italien nu ghemeen heeft, doe niet en was in't gebruyck: want haddet op mueren onder dack gheweest, de Schilderije van Polygnotus en waer in Pausias tijdt niet vergaen gheweest, dewijle dat het een eeuwich werck is (by maniere van spreken), oft ten mosten mueren zijn uytwendich aen de huysen, dat ick niet en achte dat het waren, dan dat het lijm oft ey-verwe was, oock geen olyverwe, want sy daer van niet en wisten. Dese Schilderije, en die van Polygnoto, waren malcander seer ongelijck, en daer was een groot onderscheyt van het werck. Pausias was den eersten, die opbracht te schilderen de balcken en beschietingen der solderingen, en noyt voor zijnen tijt en was gesien eenigh welfsel dat beschildert was. Hy was seer lustigh tot cleyne dinghen te maken, en cleyne kinderkens: maer zijn vertrotsers oft quaetwillige seyden, dat hy dat dede, om datter veel tijts toegaen most. T'welck hy verstaende, en willende het gantsche teghendeel bewijsen van dat sy seyden, en het cleen dingen te maken heerlijck maken en verheffen, schilderde hy een Kindt op eenen dagh, en hiet dit Tafereel
‘ημερησιος, dat is, daghwerck, om dat hy dit Tafereel hadde ghemaeckt op eenen dagh. Hy vrijdde seer in zijn jonckheyt een Bloemcrans oft Tuylkens-vercoopster van zijn stadt Sicyonia, gheheeten Glycera, die seer aerdigh was, en thien duysent inventien hadde, haer houpeelkens, hoeden en cranssen toe te maken: soo dat Pausias hier soeticheyt in hebbende, begaf hem te conterfeyten nae t'leven de bloemcransen en tuylkens van zijn Vryster. maer Glycera veranderde in soo veelderley wijsen de ghedaenten van haer cranssen en tuylkens, en verwisselde soo menichvuldich de byeenvoeginghen der verwen met haer bloemen te vermenghen, om haren Schilder schier te doen rasen, dat het een groote ghenuechte en lust was te sien campen het natuerlijck werck van Glycera, tegen de Const van den Schilder Pausias, die door dit oeffenen hier in heel uytnemende wert. Eyndelijck schilderde hy haer sittende, en makende eenen hoedt van bloemen: welck Tafereel worde gehouden voor het beste dat hy oyt maeckte: en hy noemde dit Stephanoplocos, dat is, Tuylmaeckster, oft Stephanopolis, dat is, Tuyl-vercoopster, om dat Glycera anders geenen middel en hadde haer te behelpen in haer armoede, dan met bloemcranssen en tuylkens te vercoopen, en dit is al geschiet nae de 100e. Olympiade. Men seght dat Lucius Lucullus gaf aen eenen Dionysium, Schilder van Athenen, twee Talenten, van dit Tafereel te copieren, oft van een Copie, Apographon by den Griecken gheseyt. Pausias begaf hem oock te maken groote stucken, onder ander een schoon Offerhande van Ossen, welck Tafereel in Plinij tijdt was in de gallerije van den grooten Pompeus. Hy was oock den eersten, die op bracht in Schilderije uyt te beelden de Offerhanden die men den Goden dede: welcke inventie naderhant van velen was bestaen te volghen, maer niemant wasser soo gheschickt in als Pausias. Onder ander had hy een goede gratie, eenen Osse te maken van vooren