Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 72r]
| |
Dat de Letter-const, en ander wetenschappen, den Schilder seer vorderlijck zijn, is aen desen constigen Schilder Pamphilus van Macedonien wel af te meten. Hy is ghecomen te Sicyonia, onder Eupompum de Schilder-const leeren, daer hy grootlijck in toegenomen heeft. Hy maeckte als zijn eerst uytmuntende stuck, een deel conterfeytsels in een Tafereel, te weten, een heel gheslachte Edelluyden nae t'leven, Vaders en Sonen, en soo voorts. Ooc maecte hy den Slagh en de Victorie, die d'Atheners vercregen by Philus, een gebuerstadt, grensende tusschen t'Landt van Sicyonia, en t'Landtschap van Argos. Hy schilderde oock Vlyssem, ghelijck hy van Homero beschreven is in zijn dolinghen, op een qualijck ghebouwt Schip gelijck een Ponte. Hy was denGa naar voetnoot* eersten Schilder, die hem tot de Letter-const begaf: soo dat hy oock seer verstandich was in alderley wetenschap en leeringhen, bysonder in de Arithmetica, en Geometrie: En hy hadde dit ghevoelen, dat niemant hem selven en con seggen volmaeckt Schilder te wesen, sonder kennis te hebben van dese twee Consten. Hy en wilde noyt yemandt zijn Conste leeren, minder dan voor een Talent inGa naar voetnoot* thien Iaren, oft (nae Budeus meeningen) voor thien Talenten s'Iaers, nochtans is eenen Talent op onse rekeninghe, ses hondert Croonen: En dede hem soo veel betalen van Appelles en Melanthius. Summa, hy was in soo groot achtinghe, dat hy eerstmael te Sicyonien, en voort in gheheel Griecken-landt opbracht, datmen den kinderen der Edelluyden en groote Heeren, voor alle ander dingen dede leeren de Const van Teyckenen: dus werden hun gheleert de eerste trecken der Schilder-const op tafelkens van Busboom. En ten aensien van Pamphilus, werdt de Schilder-const soo seer in weerden, en gheacht,Ga naar voetnoot* datmense stelde in ghelijcken graet met de ander vry Consten. ock werdt de Schilder-const so seer gheeert en ghevyert, dat in desen aenvangh sich niet als Edelluyden met het schilderen en bemoeyden: Doch het is daer nae soo verre ghecomen, dat eenige eerlijcke Luyden hun mede daer toe hebben begheven: nochtans met dit bevel en onderscheydt, datmen dese Const niet en soudeGa naar voetnoot* leeren t'ghemeen volck, eenighe knechten oft onvrije slaven: want sulcke waren door een openbaer eeuwigh Edict oft Gebodt van de Schilder-const gantsch afgesondert en afgesloten, het zy in wat dingen dat het was, dat de Teycken-const omhelst oft in haer begrijpen magh. Oock en vindtmen (seght Plinius) nergens niet soo veel als een eenigh stuck, het zy platte Schilderije, verheven werck, noch met het graef-ijser, dat van der handt van eenighen onvrijen oft slaef is ghedaen. Waer by merckelijck blijckt en openbaer is, dat dit als een eeuwigh Ghebodt ernstlijck by den Ouden altijt was onderhouden. En in wat groot achten de Const ghehouden was, die nu onbedachtelijck van veel Menschen soo heel neder ghestelt, jae schier met blindt oordeel voor ydel en als nietigh veracht wordt: Nochtans laet onse edel Schilder-const sulck overdadigh onghelijck onghemerckt en ongewroken henen gaen, achtende misschien ghenoechsaem te wesen, dat sulcke met d'ongheluckighe plaghe huns onverstandts, als Sysiphus met den onbesuyden steen, oft Ixion met zijn verdrietigh draey-radt, gepijnight blijven, en haer selven ghetroostende (naer verstandige Schrijvers meyninge), te wesen de Minnemoer, oft Voester van alle eerlijcke Consten en wetenschappen, lacht sy stadelijck noch al haer trouwe Liefhebbers even vriendelijck toe, vercierende hier Kercken, daer hun Princelijcke Palleysen, Cabinetten, en Speelhoven, elders hun Borgherlijcke ghevelen, | |
[Folio 72v]
| |
voorhuysen en Cameren, daer sy in weerden met groot verwonderen en vermaken aenghesien zijnde, den bysondersten sin, t'ghesichte der Menschen, een vroylijck soet voedtsel deelachtich maeckt. Nu en vind' ick niet anders meer van Pamphilo, dan t'ghene noch in't leven Melanthi hier nae ghelesen wordt. En my dunckt daer is noch eenen anderen Pamphilus geweest, een Beelt-snijder, die onder Praxiteles heeft geleert. Nu vind' ick twee Praxiteles, eenen in de 104e. Olymp. en eenen ten tijde des grooten Pompei, en beyde Beelt-snijders. |