Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 58r]
| |
Het Leven Der oude Antijcke doorluchtighe Schilders, soo wel Egyptenaren, Griecken als Romeynen,uyt verscheyden Schrijvers by een ghebracht, en in Druck uytgegheven, tot dienst, nut, en vermaeck der Schilders, en alle Const-beminders.Door Charel van Mander, Schilder.Mitsgaders daer aen volghende het Leven der moderne doorluchtighe Italiaensche Schilders. | |
[Folio 58v]
| |
Etimologie, oft uytlegh, vvaer t'vvoordt Schilder, oft Schildery, zijn hercomst van heeft.
| |
[Folio 59r]
| |
Aen Eersamen, den Schilder-const-liefdighen, en den Schilders seer toeghedanen Heer, Iaques Razet, Notarius publicus, en Secretarius op de Convoye tot Amstelredam, mijnen besonderen goeden vriendt.
Sulcke wacker sinnen, die tot deughtsaem nut en voordeel zijn gheneyght om weten, wat in voorleden Eeuwen, oft verscheyden tijdts ouderdommen, voor claer overvliegende geesten gherucht weerdigh waren in eenige edel en constighe lofbaer oeffeninghen, wanneer sy in het punct van hun begheerte ghedient, recht bejeghent en ontmoet worden, ghenuttende hunnen lust, hebben sy oorsaek vermaeckt en vrolijck te worden. Als ick verhope, goede Heer en vriendt, V.E. sal wesen, als hy uyt verscheyden schriften, door my vergadert, de Levens der oude doorluchtighe vermaerde Schilders, soo wel Griecken als Romeynen, hem van my nu opgheoffert en aengheboden siet. En sal hem aenghenamer zijn, dan of ick hem aanbode in gheleerderen en constigheren stijl al d'oude half-Godtsche Krijghhelden, met de ghestaefde viercantighe Slagh-ordenen, aenvallen, en bloedighe verwinninghen. Hoewel uwer E. den soon wijlen eens cloecken vermaerden Hopmans, en in de Ridderlijcke Vecht-const seer ervaren zijt, datmen der selver Const halven een uytnemende grondigh Boeck van V.L. in't licht te comen verwachtende is. Nochtans als men in de weeghschael uwer jonstigher toegheneghentheyt ter eender sijde soude legghen alle constighe oeffeninghen met noch veel by-ghewicht en baet, en ter ander sijden Pictura, en haer suster de Schrijf-const, dese twee souden in ghewicht onghelijck veel meerder wesen. Eerst, soo veel belangt de Schrijf-const,soo handelt V.E. de Pen niet alleen uytnemende: maer een vercoren Richter in den loflijcken Veder-strijdt | |
[Folio 59v]
| |
tot Rotterdam, Anno 1590. den 3. Ianuarij, wesende, rust noch onder V.E. den hem seer aenghenamen en weerden schat der eyghen opgheofferde wel-schrijvers schriften: dese ghetuyghen V.E. liefd' tot de Schrijf-const. Ghelijck van V.E. liefd' ter Schilder-const betuyghen veel spraeckloose luyden, daer V.E. huys vol van is: Ick meen gheschilderde, van verscheyden gheleerde constighe handen: om welcker V.E. huys van Const-liefdighe Heeren daeghlijcx veel wordt versocht. Mijn segghen wordt noch te meer bevestight, door dat V.E. zijn constighe stucken boven gheldt bemint, en veel overhoop byhoudt, als hebbende daer in sinlijckheyt: gelijck yemandt in schoon Peerden, schulpen, hoornen, bloemen, oft anders, nae dat de gheneyghtheyt der Menschen in dit leven van aerdt oft ghedaent is. Hier neffens is V.E. niet alleen een opvoeder der Schilder-jeught, maer dat onghemeen is, oock Vrouw-jeught tot onser Const aenporrende, sonder anders onderwijs, als uyt eyghen natuer-dringhenden lust. Ick dit dan wetende, en overlegghende, docht my wel te behooren, en voeghlijck, dat ick dit dusdanigh mijn Boeck voornoemt uwer E. soude dediceren, en op offeren, tot een bewijs van danckbaerheyt aller voor henen ontfanghen vriendtschappen: oock, op dat van onse oude kennis en vrientschap den bandt, in eenen Gordiaenschen ontbindelijcken knoop begrepen wesende, vast blijve: bied' ick dan dit mijn werck en mijn cleen vermoghen in uwer E. handen, wille en ghebiedt. Biddende en begheerende, dat V.L. soo wel doe, en neme alles danckelijck en soo willigh aen, als ick het presentere, en hem in handen bevele. Met herten wensch, dat Godt, de borne aller goeder gaven, uwer E. wille sparen in langhspoedighe ghesontheyt, met salicheyt. Amen. Te Hemskerck, op't huys te Sevenbergh, Anno 1603. den 8. Iunij.
Van uvver E. goetvvillighen dienaer en vriendt, Carel van Mander. |
|