Het schilder-boeck
(1969)–Karel van Mander– Auteursrechtelijk beschermdVan het teyckenen, oft Teycken-const.
| |
[Folio 8v]
| |
Oft de deur om tot veel Consten te commen,
Goudt smeden, bouwen, en meer, jae de seven
Vry Consten sonder haer niet mochten leven:
Want Teycken-const omhelsend' alle dinghen,
Houdt alle Consten in matighe stringhen.
2 Sy is een Voedster aller Consten goedich,Ga naar voetnoot*
Soo Natalis Comes ons wil verhalen,
Iae oock d'edel Grammatica bevroedich,
Is door haer ghehooght en ghewassen spoedich,
Leerend' haer letters en caracten halen,
Waer door de Menschen in verscheyden talen
Malcanders meeninghe verstaen accoordich,
Seer wijt van een soo wel als teghenwoordich.
3 Des Teycken-consts volcomenheyt moet drijvenGa naar voetnoot*
Wt ghesont verstandt, en aen crachten raken
Moet t'verstandt door oeffeningh, en beclijven
Door natuerlijcken gheest, die tot verstijven
Edel vernuftich is, en snel ontwaken,
Sulcx met goet oordeel doet Constenaer maken
Voor-beworp in zijn ghedachte van allen,
Hem met handt te bewerpen mach bevallen.
4 Desen Vader dan van t'Schilderen, wercklijckGa naar voetnoot*
Is om verborghen meeninghe t'ontdecken
Een uytdrucksel, en Verclaringhe mercklijck,
Iae t'voornemens ghetuyghe, welcken stercklijck
Bestaet in trecken, betrecken, omtrecken,
Van alles watter binnen de bestecken
Des ghesichts ter Weerelt mach zijn begrepen,
Bysonder t'Menschen beeldt heerlijckst gheschepen.
5 Nu Ionghers, om nae dees mate te jaghen,
Dats om in Teycken-const worden verstandich,
Moet ghy beginnen met groot behaghen
Aen het ey-rondt, en t'cruys daer in gheslaghen,Ga naar voetnoot*
Om een tronje leeren stellen ghehandich
Van alle sijden, seer noodich: want schandich
Sietmen veel Schilders den tronjen misstellen,
Niet lettend' op't cruys, te vergeefs sy quellen.
6 Voorts nae handelinghe, is niet te versmadenGa naar voetnoot*
Een boots leeren stellen, vast sonder wancken,
Op eenen voet, die t'lichaem heeft gheladen,
Ghelijck in d'Actitude wordt gheraden:
Laet op den staenden voet de heup uyt swancken.
Nu grootlijcx waer een groot Meester te dancken,
Die in sned' uytgaef u, o Ieucht, ter jonsten,
Een A.b. boeck, van t'begin onser Consten.
7 Ick valler te bloot in, als t'onbequame,
maer ander, ghenoechsaem zijnd' in't vermoghen,
| |
[Folio 9r]
| |
Vallen te weygherigh, ick vreese blame,Ga naar voetnoot*
En sy de moeyte, dus o Ieught eersame,
Wort u soo vorderlijck een nut ontoghen:
In ouden tijdt, die nu langh is vervloghen,
Was ons Const vervaet in verscheyden Boecken,
Die men om vinden vergheefs soude soecken.
8 In Boecken leeren de Ionghers ter Scholen
De seven vry Consten, jongh' Apotekers,
En Chirurgienen, om niet te verdolen,
Zijn schriften, en Boecken ghenoech bevolen:
Doch voor u Schilder-jeught wasser niet sekers
In onse spraeck, om u als nieuwe Bekers,Ga naar voetnoot*
Nutte leersaem stoffe maken deelachtigh,
Daer ghy van mocht houden den roke crachtigh.
9 Daerom een goet Meester waer goet ghevonden,
Voor eerst, om goede manier aen te wennen,
En om te leeren seker vaste grondenGa naar voetnoot*
Int stellen, handelen, omtrecken, ronden,
Dagh, en schaduws plaetsen wel leeren kennen,
Eerst met Colen dan met Crijen oft Pennen,
Aerdich trecken op den dagh, datment nouwkens
Sien mach, en daer schaduw valt harde douwkens.Ga naar voetnoot*
10 Ghy meught van als doen, artseren, en wasschen,
nae den lust ws gheests met een vierich pooghen,Ga naar voetnoot*
In het conterfeyten in handen rasschen,
Tot Kool' en Crijt, op Papier graeuw als asschen,
Oft een bleeckachtich blaeuw, om op te hooghen,
En op te diepen: doch wilt niet ghedooghen,
Hooghsel, en diepsel malcander t'AenclevenGa naar voetnoot*
Wilt grondt tusschen beyden vry plaetse gheven.
11 Niet te veel te hooghen wilt vlijtigh wachten,
Wast ghy met sapkens, oft waterigh' inckten,
Wilt op een soet verdrijven altijts trachten,
Oft werckt ghy met kool' en crijt, hebt u schachtenGa naar voetnoot*
Met boomwoll' in, tot sulcx de meetse tinten
Doet weersijds vloeyen, t'zy of ghy nae printen
Doet, oft nae rondt, dat niet en can beweghen,Ga naar voetnoot*
Elck doet geeren daer hy toe is gheneghen.
12 Fraey printen met gronden, en hooghsels cluchtich
Hebben menigh gheest zijn ooghen ontsloten,
Ghelijck daer zijn die van Parmens gheruchtich,
En ander, dus om zijn in Consten vruchtich,
Begreffijt uwen gheest met sulcke loten,
Of doet nae yet fraeys van plaister ghegoten,Ga naar voetnoot*
En merckt op de daghen wel in het legghen:
Want de hooghsels vry al mede wat segghen.
13 Als ghy de handt hebt wacker sonder swaerheyt
| |
[Folio 9v]
| |
Nu ghemaeckt, door oeffeninghe gheduldich,Ga naar voetnoot*
En d'ooghen aenvanghen te hebben claerheyt,
Gaet van de vercieringhe totter waerheyt,
Dat is, tot het leven ons meest ghehuldich,
In welck een doenlijcke soetheyt eenvuldich
Oprecht is blijckend' in't stilstaen en rueren,
Dat zy u Leydsterr', om tschip nae te stueren.
14 Dits t'wit om nae schieten, den grondt om bouwen,Ga naar voetnoot*
Gheenen beteren Text is t'allegeren,
Schoonder, noch vaster voorbeeldt om betrouwen,
Als volcomen naeckten van Mans, en Vrouwen,
De gheleertste Boecken om in studeren,
Zijn dit, als een oneyndigh practiseren
Soo zijn Kinder-naeckten, en alle Dieren,
T'waer anders onmogh'lijck om te versieren.
15 T'is wonder wat gracy men siet uytstortenGa naar voetnoot*
De Natuer in't leven, aen alle sijden,
Hier is al te vinden wat ons mach schorten
Van werckinghe, steldsel, en schoon vercorten
Omtreck, en binne-werck, om ons verblijden:
Door veel doen, en herdoen, met langhe tijdenGa naar voetnoot*
raecktmen ervaren als Meester ter eeren:
maer uyt zijn selven doen moetmen oock leeren.
16 Iuventy van jonghs moet oock med' opwassen,
Anders wy qualijck ordineren souden,
En moesten dan om sien naer anders cassen,Ga naar voetnoot*
Wy moeten oock op proporty wel passen,
Als wy vergrooten, oft vercleenen wouden,
En sonderlingh moesten wy wel onthouden,
T'ghene wy teeckenen om worden vroeder,
Want siet, Memoria is de Muses Moeder.
17 T'is de schatcamer der wetenheyt mede,Ga naar voetnoot*
maer conterfeytende hebt ghy te letten,
V voorbeeldt te gheven zijn rechte stede,
Want menigh Schilder daer in oyt misdede,
Niet te hoogh, te lagh', of te by te setten:
Sommighe ghebruycken ruyten en netten,
Of raemkens met draden cruyswijs ghespannen,Ga naar voetnoot*
Om uyt t'conterfeyten fauten te bannen.
18 Dits t'Velum dat ick in mijn ordinancy
Voor by gae, en elcken doch vry wil laten
Te ghebruycken, oock alderley substancy,
Want t'is even eens hoe men ter playsancy
Sijn werck can brenghen en ter rechter maten,
Noch comt grootlijcx de teycken-const te baten,
Wel te verstaen (met dooden te sien villen)
Waer Muschels beginnen, oft eynden willen.
| |
[Folio 10r]
| |
19 Dit is wel noodigh in alder manieren,Ga naar voetnoot*
Om zijn naeckten verstaen al t'lichaem henen:
Doch moetmen hem wachten in sulck bestieren,
Datmen al te hardt den Musen, oft Spieren,
Niet uyt en beelde: want anders soo schenen
Onse Beelden van magherheyt verdwenen,
Men moet niet versuymen door onbedachtheyt,
S'levens poeseligh', en gladdighe sachtheyt.
20 Doeselen, dats crijt met boom-wol verdrijven
Meuchdy, of rueselich soetkens verwercken
Sonder artseren, of met yet te wrijven:Ga naar voetnoot*
Wilt ghy in artseren constich beclijven,
Van dunne tot grof u slaghen wilt stercken,
Dats van boven af halen, met opmercken
Musculen, oft anders wel uyt te beelden,
Als of al de Gratien daer in speelden.
21 Cryons maecktmen van verscheyden colueren,Ga naar voetnoot*
Die men wrijft met Lijm die half is verdorven,
Waer mede de ghedaenten der NatuerenGa naar voetnoot*
Men nae bootsen can, jae alle figueren
Verwe gheven, t'zy jeuchdich, oft verstorven:
Hier mede can eere worden verworven,
Want is Teycken-const van Schilderen Vader,Ga naar voetnoot*
Gheen dingh malcander can ghelijcken nader.
22 Summa, Teycken-const can alderley staten
Behulpich wesen, t'zy jonghen, oft grijsen,
Iae Vorsten, Capiteynen, en Soldaten,
Soo om van der Conste gheschickt te praten,
Als om de gheleghentheden aenwijsen,
Van sterckten en plaetsen, daerom te prijsen,
Is d'edel Teycken-const, van welcks verclaren
Willen wy voort tot de Proporty varen.
Eynde van de Teycken-const.
|
|