Voorwoord
De direkte aanleiding tot dit boekje was een bezoek aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, waar zich een exemplaar van een uitgave van De kerck der Deucht bevindt waarvan geen andere exemplaren bekend zijn en dat naar alle waarschijnlijkheid een exemplaar van de editio princeps is. De tekst, hoewel tot nog toe in de literatuurgeschiedenis nauwelijks of niet opgemerkt, bleek interessant genoeg om een gecommentarieerde editie te rechtvaardigen.
Bij de voorbereiding van deze editie was mijn collega Marijke Spies nauw betrokken. Met name de verbanden tussen Van Mander en Ronsard zijn door haar onderzocht; zo was ook de overeenkomst tussen de Kerck en Ronsards Songe haar ontdekking. Hoewel zij zich door omstandigheden alleen met de voorbereiding tot de eigenlijke editie heeft kunnen bezighouden is haar aandeel van zoveel belang geweest dat het commentaar als ons gezamenlijk werk mag worden beschouwd; ook droeg zij een ‘bibliografische aantekening’ bij.
De facsimiles van Van Manders en Ronsards tekst zijn verantwoord in de inleiding, respectievelijk op blz. 11 en op blz. 24 in noot 42. Ronsards tekst is telkens op de bladzijde tegenover die van Van Mander geplaatst, en wel zo dat de corresponderende teksten zoveel mogelijk naast elkaar staan; daartoe is Ronsards tekst verknipt, met behoud van kopregels, bladzijnummering, custoden en signaturen. Om technische redenen moesten beide facsimiles iets verkleind worden t.o.v. het origineel. De regelnummeringen zijn door ons aangebracht. De facsimiles uit de Nederduytschen Helicon zijn ontleend aan het exemplaar in de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam, sign. 2341 G 4.
De eerste druk van dit boekje werd in 1973 in een oplaag van 100 exemplaren door het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam onder kollega's verspreid. In deze tweede druk werd een klein aantal verbeteringen aangebracht, waarvan er enige te danken zijn aan de besprekingen van E.K. Grootes in Spektator 3 (1973/4) 722-731 (herdrukt in Oud Holland 89 (1975) 98-102) en van W. Vermeer in De nieuwe taalgids 67 (1974) 249-251.
Hessel Miedema