De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
[pagina 180]
| |
Nae de wijse: O liefde bloot.
OCh vrienden al,
Ga naar margenoot+Die enghe poort, en den wegh smal,
Ga naar margenoot+Die deur' aen't Schaepstal
Ga naar margenoot+Is Christus reyn van zeden,
Ga naar margenoot+Doet gheen afval,
Blijft vast by sijn woort,
Hem ghehoorsamich hoort,
Ga naar margenoot+Want gaen door d'enghe poort,
Ga naar margenoot+En den smallen wegh treden,
Is blijuen in sijn reden.
Ga naar margenoot+Wie vaste blijft
In Christus reden, hy beclijft:
Ga naar margenoot+Den Gheest Gods die drijft
En leert hem alle saken:
Ga naar margenoot+Maer Paulus schrijft
Ga naar margenoot+Van die verkiesen haer
Self eenen wegh, aldaer
Ga naar margenoot+Sy in wandelen, swaer
Conscientie sy maken
Ga naar margenoot+Dit of dat te gheraken.
Menschen verstant
Noch goetduncken en geldt niet, want
Ga naar margenoot+Wat Godt niet en plant,
Ga naar margenoot+Dat wil hy self uytroeyen,
Ga naar margenoot+Dus soo yemant
Ga naar margenoot+Menschen leeringhe leert,
Ga naar margenoot+Te vergheefs hy Godt eert,
Aen een deure verkeert
Ga naar margenoot+Veel cloppen, hem vermoeyen,
| |
[pagina 181]
| |
[Wa]t vrucht can daer uyt groeyen?Ga naar margenoot+
[G]helijck daer deenGa naar margenoot+
[De] Schriftgheleerde Phariseen
[M]et haer langhe ghebeen,
[En] haer versierde Wetten:Ga naar margenoot+
[Late]nde t'gheenGa naar margenoot+
[Dat] den Heere gheboot,Ga naar margenoot+
[Bar]mherticheyt, ter noot,Ga naar margenoot+
[Oor]deel, ghelooue groot,Ga naar margenoot+
[En] ginghen nauwe lettenGa naar margenoot+
[Op] Menschelijck insetten.
[O] Prince, dieGa naar margenoot+
[Bo]uen Princen hebt heerschappie,Ga naar margenoot+
[T']is noot dat elck sie
[Om] niet verleydt te sneuen:Ga naar margenoot+
[Gh]y segt, soo wie,Ga naar margenoot+
[Da]t licht der weerelt, my
[Na]e volght, wesen sal hy
[Va]n duysterheyt al vry,
[En] hem sal zijn ghegheuen
[Da]t licht van't eeuwich leuen.
Een is noodich. |
|