De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Nae de wijse: O Menschen excellent:
T'samen-sprake van Man ende VVijf.
[C]Hristen Egade mijn,
Wy zijn voor Gods aenschijnGa naar margenoot+
[G]heen twee, van een vleesch: maerGa naar margenoot+
[G]hy mijn lichaem, ick dijnGa naar margenoot+
[H]ooft, alsoo Christus sijnGa naar margenoot+
[G]hemeentens hooft is claer,Ga naar margenoot+
[E]nde ghelijck hy haerGa naar margenoot+
| |
[pagina 176]
| |
Ga naar margenoot+Altijdt vyerich bemint,
Ga naar margenoot+Vertroost en nemet waer,
Alsoo moet ick eenpaer
Tot u oock zijn ghesint.
Ga naar margenoot+Beelde Gods triumphant,
Des almachtighen hant
Ga naar margenoot+Werck en schepsel eersaem
Ga naar margenoot+In des houwelijcx bandt
Ga naar margenoot+Zijn wy, nae Schrifts verstandt,
Ga naar margenoot+Te samen een lichaem,
Ga naar margenoot+Mijn ouerhooft bequaem
Ga naar margenoot+Zijt ghy van Godt ghestelt,
Ga naar margenoot+En Sara ten betaem
Ga naar margenoot+Gaf Abraham den naem
Ga naar margenoot+Heere, door sulck ghewelt.
Ga naar margenoot+Maer nae Galaten drie,
Ga naar margenoot+Kinderen Gods zijn die
Ga naar margenoot+Gheloouen Christi leer:
Ga naar margenoot+Hier en is heerschappije,
Grieck, Iode, knecht, noch vrije,
Noch Man, noch Wijf niet meer
Want t'samen in den Heer
Ga naar margenoot+En zijn, sy al maer een,
Dus zijn wy t'elcken keer
Door het ghelooue seer
Euen groot, euen cleen.
Ga naar margenoot+Och Man die voor my waeckt,
Ga naar margenoot+Godt schiep den Mensche naeckt,
Ga naar margenoot+Tot sijn beelde excellent,
Ga naar margenoot+Als Adam sliep vervaeckt,
| |
[pagina 177]
| |
[We]rdt hem een Wijf ghemaecktGa naar margenoot+
[To]t een hulpe bekent:Ga naar margenoot+
[Be]droghen door't Serpent,Ga naar margenoot+
[Br]acht sy de zonde voort:Ga naar margenoot+
[Hie]rom obedient,Ga naar margenoot+
[Mi]jnen wil en consentGa naar margenoot+
[On]der u macht behoort.Ga naar margenoot+
[T']is waer, maer in der maet:Ga naar margenoot+
[Wa]nt ghy my niet int quaetGa naar margenoot+
[En ]meucht volghen onvroet,Ga naar margenoot+
[T'ga]et wel als elck den graetGa naar margenoot+
[Da]er hy van Godt in staetGa naar margenoot+
[Be]roepen, wel voldoet:
[M]aer eylaes met vleesch end' bloet
[Be]swaert, ick niet en can:Ga naar margenoot+
[Oc]h lief, om u behoet,Ga naar margenoot+
[Gh]etreffen de mate goet,Ga naar margenoot+
[Gh]elijck als Syons Man.Ga naar margenoot+
Och Man, Gods heerlijckheytGa naar margenoot+
[Na]e mijn beroep planteyt,Ga naar margenoot+
[Vi]nd' ick oock by my schult,Ga naar margenoot+
[W]ant my is opgheleyt
[Di]jne, smert en arbeyt,Ga naar margenoot+
[M]aer als Godt dit vervult,
[Te] cleyn is mijn ghedult,
[En] mijn hulp' u te smal
[En] daghelijcx ghehult
[De] schuldt hier van ghy sultGa naar margenoot+
[M]ijn swackheyt gheuen al.Ga naar margenoot+
Med' Erfghenamich vat,
| |
[pagina 178]
| |
Van der ghenaden schat
Ga naar margenoot+Des eeuwich leuens, ghy
Verhaelt van swackheyt wat,
Daerom leert Petrus dat
Ga naar margenoot+Ick u moet woonen by,
Met wetenheyt, seyt hy,
Ga naar margenoot+Dat Wijf haer eere gheeft:
Maer ick bekenne vry, Dat ick al vele zy
T'onwetende onbeleeft.
Ga naar margenoot+Mijn Princelijck ghenoot,
Godt door sijn goetheyt groot
Wil ons bevrijden snel
Ga naar margenoot+Van allerley aenstoot,
Ga naar margenoot+Op dat wy tot der doot
Ga naar margenoot+Nae sin heylich opstel,
Beleuen sijn beuel,
Ga naar margenoot+Dat is t'meeste profijt:
Ga naar margenoot+Want alle dinck is wel,
Ga naar margenoot+Hebben wy nae't ghequel
Ga naar margenoot+Dat Hemelsche jolijt.
Een is noodich. |
|