De harpe, oft des herten snarenspel
(1599)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijInhoudende veel stichtlijcke liedekens: nu andermael door K. van der Mander ouersien, verbetert, ende vermeerdert
Op de wijse: Vira non voglio piu.
O Ghy Christen eerbaer,
Ghetrouwe Gods dienaer,
Ga naar margenoot+Daer zijn soo schoone namen
Ga naar margenoot+In de Schriftuere claer,
Die u al wel betamen.
Ga naar margenoot+Een kindt Gods bouen al
Ga naar margenoot+Zij ghy, dat eruen sal
Ga naar margenoot+Soo schoon een heerlijck Rijcke,
Dat hier int Aerdtsche dal
Gheen en is dierghelijcke.
Teghenwoordich, en wat
Toecomende is, dat
Ga naar margenoot+Is altemael dijne,
Ga naar margenoot+Christus, noyt sulcken schat,
Ga naar margenoot+Is u, en ghy zijt sijne.
Ga naar margenoot+Ghy die soo rijcke zijt,
Ga naar margenoot+In den Heer u verblijt,
Ga naar margenoot+Hoewel u onverstandich
Ga naar margenoot+De weerelt seer benijt,
| |
[pagina 139]
| |
[Zijt] altijdt goederhandich.
Christus u Broeder saenGa naar margenoot+
[Wa]s desghelijcx ghedaen,Ga naar margenoot+
[Hy] is door veel benouwenGa naar margenoot+
[In] sijn Rijcke ghegaen,Ga naar margenoot+
[Vol]cht hem als den ghetrouwen.Ga naar margenoot+
Want die weerelt verblentGa naar margenoot+
[V gh]een van beyd' en kent,
[Da]erom wil sy u plaghen,Ga naar margenoot+
Maer sy sal't in den entGa naar margenoot+
Noch jammerlijck beclaghen.Ga naar margenoot+
Maer in des Heeren dach
[We]rdt u mondt vol ghelachGa naar margenoot+
[Gh]y sult van vreuchden springhen,
[En] nemmermeer en mach
[V y]emandt meer bedwinghen.
Dan werdt ghy ghelijck Godt,Ga naar margenoot+
[Sie]t welck een hooghe lotGa naar margenoot+
[Wi]l u den Vader schincken,Ga naar margenoot+
[Och] zijn sy niet wel sot
Die hierom niet en dincken.
[O] Prince die ghelooft,
[Hef]t hier naer op u hooft,Ga naar margenoot+
[Wa]nt die de Weerelt minnen,
[Och] die zijn wel berooft
[Va]n haer verstandt en sinnen.
Een is noodich. |
|