De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij
[pagina 598]
| |
Op de wijse: O Isaacx Godt, en Iacobs toeverlaet.
Ga naar margenoot+VAn der Leeuwen woonsten, o Syon Bruyt
Comt uyt,
Reghen en winter ruyt
Is al vergaen, vol juyt,
Hoortmen nu het gheluydt der Tortelduyf playsant,
Ga naar margenoot+Ick hebt al verwonnen, comt deelt den buyt
Van Zuydt
Want den windt op ons kruydt,
Ga naar margenoot+Al door des Meys virtuyt,
Ga naar margenoot+Ghebloeyt zijn onse fruytboomen aen elcken cant,
Ga naar margenoot+End' in ons landt
Ga naar margenoot+Staen bloemkens triumphant,
Ga naar margenoot+Vreest niet der Sonnen brant, in dese tyden bloot
Te lyden noot
Vervolgh ende martely,
Om t'Euangely,
Ghelijck een Lely, onder die doorens fel,
Ga naar margenoot+Hier ende daer
Moet ghy bloeyen eenpaer,
Onder die dochteren, maer
V droefheyt sal hier naer, in vreucht verkeeren snel.
Ga naar margenoot+O Lief soet reuckigh als den balsemier
Ga naar margenoot+Int vier,
Als goudt soo moet ghy hier
Gheproeft zijn in dangier,
Ga naar margenoot+Maer niet voor u banier, mijn reyn liefde perfeckt,
Ga naar margenoot+Edel bloeysel uyt Ierichons roosier,
Ga naar margenoot+Laurier,
O ghy zijt ghekocht seer dier
Onder Menschen bloetgier,
Ga naar margenoot+Mijn Duyve goedertier, ghy zijt schoon onbevleckt,
Ende bedeckt,
Ga naar margenoot+Van mijn handt uytghestreckt,
Ghy sult werden verweckt, en t'uwen loone jent,
Een croonement, gebloeyt sonder vergangen
Van my ontfanghen:
| |
[pagina 599]
| |
Dus vliet der Slangen bedrogh en listicheyt,Ga naar margenoot+
Haer neen is ja,
En doet niet als Eva,
Maer volght my vyerigh na,Ga naar margenoot+
Open-armich sta, ick lief, voor u bereydt.
Aenmerct, o lief, mijn liefd' en goeden aert,Ga naar margenoot+
Ghy waertGa naar margenoot+
Doorschaduwigh beswaert,
En siet, om u welvaert
En heb ick niet ghespaert, mijn precieuse bloedt,
V duyster sinnen, heb ick verlicht, verclaertGa naar margenoot+
Dus baert
Vruchten aen den Wijngaert,
Mijnen Name onvervaertGa naar margenoot+
Maect over al vermaert, geeft uwen reucke soet,Ga naar margenoot+
Soo Nadus doet,Ga naar margenoot+
Cypres en Myrrhe goet,
Ende weest overvloet, als vruchtbaer boomen // byGa naar margenoot+
Den stroomen // vry,
Waerop dat alle Maende
Goed' vrucht zy staende,
Dat onvergaende, u groen bladeren fijn
Moghen ghesont
Maken tot aller stont
Die Heydenen ghewondt,
Die buyten mijn Verbondt, noch in doots schaduwe zijn.
Princelijcke dochter Sion verfraeyt,Ga naar margenoot+
V paeyt
Met mynen woordt, al waeytGa naar margenoot+
Den stormwindt verdraeyt,
Blijft vast staende gheraeyt, op den kostelijcken steen,
Al nieu verkleedt, metgeen lappen benaeytGa naar margenoot+
Soo laeyt
In mijn liefde beraeyt,Ga naar margenoot+
Die hier in tranen saeyt,Ga naar margenoot+
V vreucht wanneer men maeyt, en sal niet wesen kleenGa naar margenoot+
| |
[pagina 600]
| |
Ga naar margenoot+Onder ons tween
Zijn wy te samen een,
En sullen onverscheen, blyven te gader al,
Ga naar margenoot+Den Vader sal
V eeren en beminnen,
Ga naar margenoot+Ten Hemel binnen,
Niet om versinnen, en is de groote vreucht
Die u subijt
Ga naar margenoot+Sal wesen t'aller tijdt,
Naer desen corten strijdt,
Ga naar margenoot+Soo ghy volstandigh zijt, dwelck ghy door my vermeucht.
Een is noodigh. |
|