De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Wy Bevenaers, als nu by desen.
Ga naar margenoot+SIet mijn vriendinne ghy zijt schoone,
Siet ghy zijt schoon, u ooghen klaer
Zijn als Duyven-ooghen ydoone,
Tusschen u vlechten uwe hayr
Is als een schaer van Geyten gheschoren,
Op den bergh van Gilead fijn,
En uwe tanden uytverkoren
Ghelijck een kudde Schapen zijn.
Ga naar margenoot+Die vanden wasschen comen gheresen,
Ga naar margenoot+Al met besneden wolle soet,
Ga naar margenoot+Daer gheen onvruchtbaer is in desen,
| |
[pagina 535]
| |
Maer draghen al tweelinghen goet,Ga naar margenoot+
V lippen zijn seer wel gheleken
Een rosijnverwigh snoer schoon root,Ga naar margenoot+
V reden in al dijn uytspreken
Die is oock lieffelijck minjoot.Ga naar margenoot+
V wanghen zijn tusschen u vlechten
Ghelijck den Granaet-appel schael,
Vwen hals is ghelijck, ten rechten,
Den torre Davids principael,
Met borstgheweer ghetimmert krachtigh,
Daer duysent schilden hanghen aen,
En allerhande wapenen machtigh
Van stercke helden wijdt ontdaen.
V twee borsten, om wel begloosen,
Zijn als twee jonghe Rheen bekent,Ga naar margenoot+
Tweelinghen, die onder die Roosen
Weyden, tot dat den dagh present
Koel werdt, en dat de schaduw' wijcke,
Ick wil tot den Myrrhen bergh gaen,
Ende met eenen van ghelijcke
Tot den heuvel des Wieroocx saen.
Schoone zijt ghy in aller maniere,Ga naar margenoot+
Mijn vriendinne gheen vleck en is
Aen u mijn Bruydt reyn goedertiere,
Comt van Libano, comt ghewis,
Van Libano gaet in, wilt treden
Van der hooght Amana, u pooghtGa naar margenoot+
Te komen hier by my in vreden,
Van Senir en Hermon die hooght.
Van die woonsten der Leeuwen komenGa naar margenoot+
Wilt, ende van die berghen ruyt
Der Leopaerden my ghenomenGa naar margenoot+
Hebt ghy, o suster lieve Bruydt,
Dat hert, met ooghen eene,
Ende met een half keten dijn,
Hoe schoone zijn u borsten reene,
Suster en lieve Bruydt van mijn.
V borsten lieflijck zijn te loven,
Al meer dan Wijn den reucke fijn
| |
[pagina 536]
| |
Van uwer salven, gaet te boven
Alle die Kruyden die daer zijn,
V lippen mijn Bruydt, so my lustet,
Ga naar margenoot+Die zijn als heunichseem, het welck
Ga naar margenoot+Druppet, onder dijn tonghe rustet
Ga naar margenoot+Och soeten heunich ende melck.
V kleereren oock reucke gheven,
Ghelijck Libanon t'aller tijdt,
Mijn suster lieve Bruydt verheven,
Eenen besloten hof ghy zijt,
Ga naar margenoot+Een besloten ader fonteynigh,
Eenen put toegheseghelt vast,
V vrucht is als een Lusthof pleynigh,
Daer alle edel vrucht in wast.
Ga naar margenoot+Die Appelen al van Granaten
Cypren, met Nardus een groot deel,
Nardus met Saffraen in staten,
Daer toe noch Calmus en Canneel,
Met allerleye Wieroock-boomen,
Myrrhe end' Aloe overvloedt,
Met alle beste kruyden int stroomen,
Ghelijck een hof-fonteyne soet.
Ga naar margenoot+Even ghelijck als een fonteyne
Des levenden waters, die daer
Nederwaert vloeyen bin den pleyne
Van Libano schoon ende klaer:
Rijst Noorden wint, ende komt Zuyden
Wint ende waeyt sonder uytstel,
Door mijnen hof, op dat sijn kruyden
Alt samen moghen druppen snel.
Een is noodigh. |
|