De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Laet ons loven met jolijt, Christum ghebenedijt. | |
[pagina 98]
| |
Ga naar margenoot+DE Hooftsomme des ghebodts,
Ga naar margenoot+Dat is de liefde Godts,
Ga naar margenoot+Die men aen zijnen even
Ga naar margenoot+Naesten beleven moet,
Ga naar margenoot+Wt een reyn herte goet,
En een recht geloofs aenkleven,
Vyerigh ghedreven.
Wie hier zijnen Broeder niet
Ga naar margenoot+Lief en heeft, dien hy siet,
Hoe soud' hy met hert oft sinnen
Godt lief ghehebben dan,
Die hy niet sien en kan?
Ga naar margenoot+Den Broeder moetmen binnen
Ga naar margenoot+Godt oock beminnen.
Noch tuyght Ioannes bloot,
Ga naar margenoot+Dat hy blijft in de doot.
Die zijnen Broeder grondigh
Niet lief en heeft, ende wie
Ga naar margenoot+Sijnen Broeder haet, die
Ga naar margenoot+Is voor God een fel wondigh
Dootslagher sondigh.
Ga naar margenoot+Christus heeft der liefden aert
Ga naar margenoot+T'onswaert gheopenbaert,
Ga naar margenoot+Sijn leven voor ons gelaten,
Wy moeten laten dat
Leven, als dieren schat,
Den Broederen vaten,
Ga naar margenoot+En niemant haten.
Ga naar margenoot+Maer wanneer een rijcke vreck
Siet zijns Broeders ghebreck,
Ga naar margenoot+En gaet van binnen sluyten
Ga naar margenoot+Sijn herte voor hem toe,
Ga naar margenoot+Och de liefde Gods, och hoe
Ga naar margenoot+Can die daer met virtuyten
Bloeyen oft spruyten?]
Mijn kinderkens (luydt den brief)
Ga naar margenoot+En laet ons niet hebben lief
Met den woorden, oft met der tonghen,
Maer met der daedt, en met
| |
[pagina 99]
| |
Der waerheyt, tot dees Wet
Der liefden, elck ghedronghen
Zy onbedwonghen.
Der volkomenheyts bandt,Ga naar margenoot+
Dat is de liefde, wantGa naar margenoot+
De Wet en die ProphetenGa naar margenoot+
Daer in begrepen zijn,
Godt is de liefde fijn,Ga naar margenoot+
Van Godt zy niet en weten,
Die haer vergheten.
Dus Broeders, laet ons snel,Ga naar margenoot+
In der liefden bevelGa naar margenoot+
Wesen tot allen tijde,Ga naar margenoot+
Dat van ons zy ghehoort
Des Heeren soete woort:
Comt in mijn Rijcke blijde,Ga naar margenoot+
Ghebenedijde.
Een is noodigh. |
|