De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijOp de wijse: Daer gater veel in stadt, Met haerlieder borse plat.DEn soeten Somer tijdt
Is voorhanden, Godt danck,
Den Winter zijn wy quijt,
Die ons al viel te stranck,
Bloemen en Voghel-sanckGa naar margenoot+
T lustigh saysoen bewysen,
Die kruydekens inden schoot
Der aerden laghen doot.
Die nu weder verrijsen.Ga naar margenoot+
Wel op ghy Minnaers reyn,Ga naar margenoot+
Spoedt u te velde waert,
En met u liefde greyn,Ga naar margenoot+
V daer int groene paert,Ga naar margenoot+
Den ghebloeyden wijngaertGa naar margenoot+
| |
[pagina 92]
| |
Ga naar margenoot+In liefden wilt aenkleven,
Dat ghy door de soete jeught
Des Meys beklijven meught,
En goede vruchten gheven.
Ga naar margenoot+Onsen Meyboom ydoon
Staet lustigh en playsant,
Ghelijck de Roosen schoon
Ga naar margenoot+Te Iericho gheplant,
En als een eycke, want
Sijn tacken wijdt uytbreyden,
Ga naar margenoot+Hy gheeft zynen reucke soet,
Ghelijck den wieroock doet,
Tis daer lustigh vermeyden.
Gheluckigh is hy wel
Die by den boom gheraeckt,
Ga naar margenoot+Hy wort ghenesen snel,
Wie van sijn vruchten smaeckt,
Nae meer hy altijdt haeckt,
Noyt Mey soo vol weldaden,
Ga naar margenoot+Wie onder zijn schaduw rust
Ga naar margenoot+Hy heeft al wat hem lust,
Ga naar margenoot+Gheen dinck en mach hem schaden,
Ga naar margenoot+Desen Meyboom begloost,
Ga naar margenoot+Is Christus excellent,
Ga naar margenoot+Sijn woort is onsen troost,
Ga naar margenoot+End'ons spijse bekent,
Ga naar margenoot+Een nieuwe Testament,
Ga naar margenoot+Versoeninge der sonden
Ga naar margenoot+Hebben wy in zijnen Naem
Ga naar margenoot+Noyt Mey-tijdt soo bequaem,
Ga naar margenoot+S'levens boeck is ontbonden.
Ga naar margenoot+Sijn spruytkens delicaet,
Ga naar margenoot+Zijn die ghelooven fijn,
Ga naar margenoot+En door dat eeuwigh zaedt
Ga naar margenoot+Wedergheboren zijn,
Ga naar margenoot+En in der Sonnen schijn
Der waerheyt lustich bloeyen,
Ga naar margenoot+Door den gheestelijcken dou,
Ga naar margenoot+Met ghestadich berou,
| |
[pagina 93]
| |
In vruchten overvloeyen.
Ghebroken herten ghy,
Tot desen Meyboom vliet,Ga naar margenoot+
Dat hy u Coninck zy,Ga naar margenoot+
Doet als de boomen niet,Ga naar margenoot+
Die, nae Iothans bediet,Ga naar margenoot+
Den doorenbosch vercoren,
Mammons dienaer, swerelts vrient,
Dat hy den Heere dient,Ga naar margenoot+
Hy doet arbeyt verloren.
Daer sal comen een vyer
Wt den doorenbosch voort,Ga naar margenoot+
Den roest der schatten hier
Sal nae Iacobus woortGa naar margenoot+
Het vleesch verslinden, hoort,
Van den Godtloosen rijcken:
Dus broeders groeyt en wast,
Dicht aen den Meyboom vast,
En wilt van hem niet wijcken.Ga naar margenoot+
Salich zijn zy, die vroom
Eynden haer leven groen,Ga naar margenoot+
In Christum den Meyboom,
De vruchten die zy doen,
Sullen haer volghen coen,
Int Rijcke Godts ydoone,
Sy sullen bloeyen eenpaer,
Sonder verwelken daer,Ga naar margenoot+
Verciert met slevens croone.Ga naar margenoot+
Een is noodigh. |
|